Rechtspraak
Appellante heeft in de periode van 27 juni tot en met 24 december 2007 werkzaamheden verricht voor de Stichting. Volgens de schriftelijke arbeidsovereenkomst is appellante met ingang van 1 oktober 2007 in dienst is getreden van de Stichting in de functie van assistent-dierenverzorger. Deze arbeidsovereenkomst eindigt volgens artikel 3 van rechtswege op 31 oktober 2008. Op 24 december 2007 heeft appellante zich ziek gemeld bij de Stichting. Op 22 januari 2008 heeft zij zich hersteld gemeld. Appellante is na die datum echter niet meer ingeroosterd voor werkzaamheden. Appellante vordert in dit geding betaling door de Stichting van achterstallig salaris evenals betaling door de Stichting van door haar gemaakte overuren. Appellante beroept zich op artikelen 7:610a en 7:610b BW. In eerste aanleg is geoordeeld dat appellante in de periode 27 juni tot 1 oktober werkzaam is geweest op basis van een vrijwilligersovereenkomst en dat daarmee het rechtsvermoeden van artikel 7:610a BW is weerlegd.
Het hof oordeelt als volgt. Nu appellante gedurende een periode van drie opeenvolgende maanden (van 27 juni 2007 tot en met 30 september 2007) zowel wekelijks als meer dan 20 uur per maand (705 uren over 3 maanden) bij de Stichting heeft gewerkt, moet worden uitgegaan van het rechtsvermoeden van artikel 7:610a BW. De Stichting heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende aangevoerd om dit rechtsvermoeden (voorshands) te weerleggen. De loonvordering van appellante over de periode van eind juni 2007 tot en met 30 september 2007 is in beginsel toewijsbaar. Wat de hoogte van het loon betreft, oordeelt het hof echter als volgt. Het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW is door de Stichting weerlegd. Voor de periode vanaf 1 oktober geldt dat de afspraken tussen partijen zijn vastgelegd in de schriftelijke overeenkomst. Deze overeenkomst vermeldt in artikel 5 dat de werknemer wordt aangenomen op basis van een 0-uren contract, het aantal contracturen maximaal 32 uur per week bedraagt en dat overuren niet van toepassing zijn. Omstandigheden waaruit volgt dat tussen partijen (stilzwijgend) een afwijkende afspraak is gemaakt met betrekking tot betaling van overuren, dan wel dat appellante dit redelijkerwijs heeft mogen begrijpen, zijn door appellante onvoldoende (gemotiveerd) gesteld. De Stichting heeft aangevoerd dat was afgesproken dat gewerkte uren boven het overeengekomen maximum van 32 uur vrijwilligersuren zouden zijn. Dit sluit aan bij de door appellante in het geding gebrachte verklaring van persoon A. Zij heeft verklaard dat persoon B eerst met het voorstel kwam dat appellante 16 uur per week betaald zou werken en de resterende 5 dagen vrijwillig zou gaan werken en dat persoon B vervolgens akkoord is gegaan met 32 uur per week betaald werk. Appellante heeft hiertegenover onvoldoende aangevoerd dat tot een ander oordeel kan leiden. Dat de Stichting met ingang van 1 januari 2008 appellante niet meer heeft opgeroepen, kan onder bepaalde omstandigheden in strijd met de redelijkheid en billijkheid worden geacht. Dat in het onderhavige geval sprake is van dergelijke omstandigheden is door appellante niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd gesteld.
Volgt (gedeeltelijke) afwijzing loonvordering werknemer.