Rechtspraak
In eerste aanleg heeft werkneemster gevorderd dat Stichting Katholiek Onderwijs Noord Oost Twente (hierna: KONOT) wordt veroordeeld tot betaling aan haar van een bedrag van € 339.714,00 bruto, als schadevergoeding uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag. Werkneemster heeft haar vordering in eerste aanleg gebaseerd op de stelling dat de oorzaak van de (uiteindelijk volledige) arbeidsongeschiktheid geheel aan de handelwijze van KONOT is te wijten. Nu zij overduidelijk tot tweemaal toe arbeidsongeschikt is geraakt door werkgerelateerde omstandigheden en de manier waarop KONOT met de re-integratie is omgegaan, is het ontslag kennelijk onredelijk in haar visie, zodat een vergoeding op zijn plaats is. Bovendien is voor haar geen enkele financiële regeling getroffen, zodat ook om die reden het ontslag als kennelijk onredelijk moet worden aangemerkt, aldus werkneemster. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het door KONOT aan werkneemster gegeven ontslag kennelijk onredelijk is en heeft de vordering van werkneemster toegewezen tot een bedrag van € 100.000,00. Tegen dit oordeel heeft KONOT hoger beroep ingesteld. KONOT stelt zich op het standpunt dat zij - samengevat - alles er aan gedaan heeft wat in haar vermogen lag om werkneemster weer in het arbeidsproces te laten re-integreren, maar dat door de houding en opstelling van werkneemster die re-integratie niet is gelukt.
Het hof oordeelt als volgt. Op 26 januari 1998 heeft een functioneringsgesprek plaatsgevonden. Werkneemster heeft toen aangegeven dat zij vond dat “momenteel (…) ‘roofbouw’ op haar lichaam” plaatsvond. Zij had al een aantal jaren grote en zware groepen, met veel “bespreek”gevallen. Dit is door KONOT niet betwist. Naar het oordeel van het hof had het op de weg gelegen van de directie om reeds toen met werkneemster te zoeken naar oplossingen voor de door haar naar voren gebrachte problematiek in plaats van te volstaan met de afspraak dat werkneemster “zo tijdig mogelijk moet aangeven, wanneer het mis dreigt te gaan.” In wezen was het signaal dat zij tijdens dat gesprek afgaf niet anders op te vatten dan dat dat stadium toen al was bereikt en had de schoolleiding dit ook zo moeten begrijpen. Door daarop geen actie te ondernemen is de schoolleiding in gebreke gebleven. Ook ten aanzien van het ziekteproces daarna en re-integratie valt KONOT het nodige te verwijten. Dit alles maakt het ontslag kennelijk onredelijk. Omdat tegen de hoogte van de vergoeding niet is gegriefd, zal het vonnis van de kantonrechter worden bekrachtigd.