Naar boven ↑

Rechtspraak

Bij beschikking van 4 juli 2008 heeft de kantonrechter het verzoek tot ontbinding per 1 augustus 2008 ingewilligd en daarbij aan werkneemster ten laste van de Handelsonderneming een vergoeding toegekend van € 260.000. Tegen dit oordeel heeft de Handelsonderneming op 6 oktober hoger beroep ingesteld. Bij beschikking van 20 januari 2009 heeft het Hof Amsterdam de Handelsonderneming ontvankelijk verklaard in zijn beroep doch het beroep verworpen. Op 14 november 2008 heeft de Handelsonderneming een verzoek tot herroeping van de beschikking van 4 juli 2008 ingediend. Volgens de Handelsonderneming heeft werkneemster bedrog in het geding gepleegd doordoor mede te delen dat hij niet direct of indirect bezig was met het oprichten van een onderneming, althans door zijn voornemen tot oprichting van een nieuwe onderneming te verzwijgen, terwijl uit het handelsregister blijkt dat werkneemster reeds op 25 juli 2008 een nieuwe onderneming heeft opgericht.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Partijen hebben gediscussieerd over de vraag of het onderhavige herroepingsverzoek ontvankelijk is. Een van de vragen die daarbij aan de orde is gesteld is of en zo ja, wanneer de in artikel 383 RV genoemde termijn van drie maanden is aangevangen. Nu de laatste zin van dat artikel luidt dat de termijn niet aanvangt dan nadat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, moet worden aangenomen dat deze termijn nog niet is aangevangen. Anders dan [verzoekster] heeft aangevoerd, kan niet worden aangenomen dat de beschikking van de kantonrechter in kracht van gewijsde is gegaan, nu daartegen hoger beroep is ingesteld en de termijn voor het instellen van cassatie nog niet is verstreken. Een beschikking is immers eerst dan in kracht van gewijsde gegaan als daartegen geen gewoon rechtsmiddel, zoals hoger beroep of cassatie, meer open staat. Dat artikel 7:685 lid 11 BW hoger beroep uitsluit maakt dit niet anders. In de jurisprudentie is immers uitgemaakt dat hoger beroep en cassatie desondanks wel mogelijk zijn als de rechter buiten het toepassingsbereik van artikel 7:685 BW is getreden, hetgeen ook door de Handelsonderneming gesteld is in het door haar aangespannen hoger beroep. Indien in casu cassatie zou worden ingesteld en de Hoge Raad vervolgens zou oordelen dat toch doorbreking van het appelverbod is toegestaan, dan zou alsnog vernietiging van de ontbindingsbeschikking kunnen volgen. Gelet hierop kan thans nog niet worden vastgesteld dat de ontbindingsbeschikking in kracht van gewijsde is gegaan, zodat de termijn van indiening van het herroepingsverzoek ook nog niet is ingegaan. Dit oordeel sluit aan bij de ratio van de laatste zin van artikel 383 lid 1 Rv, nu daarmee wordt beoogd te voorkomen dat de termijn voor het instellen van de vordering tot herroeping deels samenloopt met de termijn voor het instellen van hoger beroep cq. cassatie. De Handelsonderneming wordt derhalve niet ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.