Rechtspraak
Werknemer (51 jaar) is van 1 maart 1992 tot 1 november 2007 bij Transavia in dienst geweest. Werknemer vordert een verklaring voor recht dat Transavia over de periode van 20 juni 2002 tot 26 mei 2003 het volledige salaris aan hem verschuldigd is. De bedrijfsarts heeft werknemer bij adviesbrief van 19 juni 2002 aan de Inspectie Verkeer & Waterstaat geschikt geacht voor het vliegen. De Inspectie heeft dit advies overgenomen en bij brief van 20 juni 2002 aan werknemer hem voor alle vliegende functies (arbeids)geschikt verklaard. Werknemer heeft zich vanaf 20 juni 2002 bereid verklaard de bedongen arbeid -dan wel ander aangepast werk- te verrichten. Dat hij tot 26 mei 2003 zijn eigen functie niet kon uitoefenen, is het gevolg geweest van het feit dat hij niet langer beschikte over de noodzakelijke vliegbrevetten. Met de noodzakelijke opleiding kon hij niet direct starten; er waren door de zomervakantieperiode geen opleidingsplaatsen en in het najaar waren de opleidingsplaatsen aan andere vliegers vergeven. Het ligt dan ook in de risicosfeer van Transavia dat werknemer na zijn herstelverklaring niet direct zijn eigen functie kon uitoefenen.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Uit de medische beoordeling door de bedrijfsarts van de gezondheidssituatie van werknemer op 19 juni 2002, welk oordeel door de Inspectie de volgende dag integraal is overgenomen, kan niet anders worden afgeleid dan dat werknemer vanaf 20 juni 2002 als arbeidsgeschikt in de zin van het Burgerlijk Wetboek moet worden aangemerkt. Ziekte in de zin van artikel 7:629 BW is een lichamelijke of psychische toestand die de werknemer verhindert zijn arbeid te verrichten. Met de beoordeling door de bedrijfsarts is aldus komen vast te staan dat werknemer vanaf 20 juni 2002 niet langer ‘ziek’ was en dus medisch gezien zijn werk als Captain Boeing 737 weer kon uitvoeren. Dit oordeel brengt mee dat het betoog van Transavia dat de beoordeling door de bedrijfsarts nog niet zou betekenen dat werknemer medisch geschikt is zijn functie van vlieger uit te oefenen, niet gevolgd kan worden. Het staat vast dat Transavia als vliegmaatschappij naast de arbeidsrechtelijke verplichtingen volgens het Burgerlijk Wetboek gebonden is aan de in de Luchtvaartwet neergelegde veiligheidseisen. Tussen partijen is niet in geding dat Transavia gerechtigd - en vanwege de genoemde veiligheidseisen ook gehouden - is om werknemer eerst de opleiding Boeing 737 Typerating met goed gevolg te laten afsluiten voordat hij feitelijk tot het uitvoeren van zijn werk als vlieger wordt toegelaten. De aard van de onderneming van Transavia brengt dan ook mee dat Transavia in beginsel het risico draagt van de situatie waarin werknemer wel geschikt is verklaard voor zijn eigen werk, maar in afwachting van een opleidingsplaats, en vervolgens voor de duur van de opleiding zelf, niet feitelijk kon worden tewerkgesteld in de bedongen arbeid. Uit het voorgaande volgt dat Transavia het loon over de in geding zijnde periode aan werknemer verschuldigd is, tenzij komt vast te staan dat hij niet direct feitelijk met zijn eigen werkzaamheden is begonnen door omstandigheden die voor rekening en risico van werknemer komen. In dit verband voert Transavia aan dat het verval van de vliegbevoegdheid van werknemer het gevolg is van zijn langdurige ziekte, en dat deze omstandigheid voor zijn rekening komt. Dit standpunt kan niet worden gevolgd. Niet valt in te zien op welke (redelijke) grond het feit dat werknemer zijn vliegbevoegdheid is kwijtgeraakt doordat hij vanwege arbeidsongeschiktheid ruim drie jaren niet heeft gevlogen, tot de verschuiving van het risico naar werknemer zou moeten leiden.
Volgt toewijzing loonvordering.