Rechtspraak
Werknemer is voor 12 uur in dienst van het UWV als verzekeringsarts. Naast zijn werkzaamheden voor UWV is werknemer zelfstandig werkzaam als huisarts. Dit doet hij, naast avond- of weekenddiensten, gedurende 3,5 dagen per week. Het UWV heeft jarenlang (20 jaar) de nevenactiviteiten van werknemer toegestaan. Vanaf 2007 heeft het UWV werknemer - onder verwijzing naar de UWV-CAO en beleidsregels - gewezen op het feit dat zijn nevenwerkzaamheden niet langer zijn toegestaan, omdat het functioneren van verzekeringsarts en huisarts niet langer was toegestaan (voorkomen schijn van belangenverstrengeling). Er wordt een afbouwtermijn voorgesteld om de nevenactiviteiten te staken en een verruimde aanstelling bij het UWV mogelijk te maken. Omdat werknemer weigerde zijn werkzaamheden als huisarts te beƫindigen, heeft UWV hem per 1 januari 2009 op non-actief gesteld, zulks met behoud van salaris. Sindsdien heeft hij geen werkzaamheden meer voor UWV verricht. Het UWV verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Met werknemer is de kantonrechter van oordeel dat de aanvankelijke toestemming tot het verrichten van nevenwerkzaamheden van werknemer als een arbeidsvoorwaarde beschouwd moet worden. De intrekking van deze toestemming kan niet gebaseerd worden op het instructierecht van de werkgever (artikel 7:660 BW). Er is geen sprake van een eenzijdig wijzigingsbeding. De kantonrechter is van oordeel dat door UWV niet is aangegeven en ook niet valt in te zien hoe de schijn van belangenverstrengeling zou kunnen ontstaan, welke belangen dit zou betreffen en bij wie die schijn zou kunnen worden gewekt. Verzoek wordt afgewezen omdat UWV als goed werkgever zijn toestemming voor verrichten van de nevenwerkzaamheden als huisarts niet had mogen weigeren c.q. intrekken.