Rechtspraak
Werknemer (62 jaar) is in 1968 in dienst getreden van Dow en heeft sindsdien verschillende functies bij Dow bekleed. Vanaf midden jaren '90 is werknemer als Senior Manufacturing Systems Specialist werkzaamheden gaan verrichten voor Dow International gevestigd in Belgiƫ. Werknemer heeft na twee jaar aangegeven terug te willen keren naar Nederland. Dit verzoek is niet gehonoreerd. Werknemer heeft daarna voor verschillende leidinggevenden gewerkt en meermalen aangegeven ontevreden te zijn over de waardering en honorering alsmede geklaagd over de hoge werkdruk. Vanaf 2002 is werknemer uitgevallen wegens burn-outklachten. Vanaf 2003 ontvangt werknemer een WAO-uitkering (65-80%). In 2004 heeft Dow werknemer bericht dat zijn functie is komen te vervallen en hem een aanbod gedaan tot beƫindiging van de arbeidsovereenkomst. Werknemer heeft dit aanbod niet geaccepteerd. Werknemer heeft vervolgens Dow aansprakelijk gesteld voor de schade die hij lijdt (psychische schade). Zowel de kantonrechter als het hof hebben de vordering van werknemer afgewezen. Volgens het hof is er geen sprake van een causaal verband tussen de werkzaamheden en de schade en heeft de werkgever geen zorgplichten geschonden. Tegen dit oordeel keert werknemer zich in het onderhavige cassatieberoep.
A-G Spier concludeert tot verwerping van het cassatieberoep. Onder verwijzing naar Lindenbergh en Vegter acht de A-G van belang dat voor schending van de zorgplicht ten minste bij de werkgever bekend moet zijn dat werknemer lijdt aan psychische druk, althans er een vermoeden moet zijn. Volgens de A-G heeft het hof dit uitgangspunt niet miskend, door te oordelen dat werknemer deze signalen niet aan de werkgever heeft afgegeven. De stelling van werknemer dat hij meermalen heeft geklaagd over de hoge werkdruk is onvoldoende concreet onderbouwd. Daarentegen blijkt uit de stellingen van Dow dat werknemer juist meer wilde werken en voornamelijk klaagde over de hoogte van het salaris. Het beroep van werknemer op specifieke bepalingen uit de Arbowet kunnen hem niet baten, omdat het Nederlandse recht niet van toepassing is. Ten slotte waarschuwt de A-G dat juist in tijde van economische crises grote terughoudendheid moet worden betracht bij het aannemen van aansprakelijkheid wegens psychische klachten. De gevolgen zouden desastreus kunnen zijn voor de economie. Omdat het hof terecht tot uitgangspunt heeft genomen dat geen sprake is van een zorgplichtschending behoeven de klachten gericht op het causaal verband geen bespreking.
De Hoge Raad oordeelt tot verwerping van het cassatieberoep onder verwijzing naar artikel 81 RO.