Rechtspraak
Werknemers zijn sinds 1977-1979 in dienst van het CBR. Tot 1990 kende CBR een pensioenregeling die gehuwde vrouwen en parttime werkende werknemers van deelname uitsloot. Met ingang van 1 januari 1990 geldt bij CBR een pensioenregeling waarin die uitsluiting niet langer is opgenomen. De pensioenregeling is niet van toepassing op zogenoemde “contract examinators (CE)”. Werknemers vorderen pensioenreparatie met terugwerkende kracht. In eerste aanleg zijn de vorderingen van werknemers afgewezen wegens verjaring.
Het hof oordeelt als volgt. Allereerst staat de vraag centraal of werknemers vanaf 1990 als CE ten onrechte geen deel uitmaakte van de pensioenregeling. Volgens het hof is dit niet het geval. Werknemers hebben onvoldoende gesteld waaruit blijkt dat zij een andere contractsvorm (en derhalve wel onder de pensioenregeling zouden vallen) zouden moeten zijn aangeboden. Daarbij speelt tevens een belangrijke rol dat werknemers naast het CRB ook andere dienstbetrekkingen hadden die een andere contractsvorm met CRB niet toestonden en dat zij zal CE een aanzienlijk hoger uurloon ontvingen. Ten aanzien van de vorderingen die zien op de periode voor 1990, oordeelt het hof als volgt. Werknemers hebben niet, en in ieder geval niet onderbouwd, gesteld dat zij er ten tijde van het wijzen van de arresten door het EG Hof in de zaken Vroege en Fisscher (28 september 1994) niet van op de hoogte waren dat er bij CBR vóór 1 januari 1990 sprake was van een pensioenregeling die (voor zover hier van belang) alleen voorzag in deelneming/aanspraken voor full-time medewerkers. Het hof houdt het er daarom voor dat zij dat wisten, nu daarvoor niet nodig is dat zij tevens op de hoogte waren van de concrete inhoud van de daarin voorziene pensioenaanspraken. Mede gelet op de ruime aandacht die deze arresten in de media in Nederland hebben gekregen en op het uitgangspunt dat rechtsdwaling geen bescherming geniet, stelt het hof de aanvangstermijn voor de vijfjaarstermijn van artikel 3:310 BW - die voor alle schadeclaims, ook die uit hoofde van gelijke beloning m/v uit hoofde van nationaal recht, gelijkelijk van toepassing is - daarom op de data van die arresten (28 september 1994). Toen werknemers voor het eerst aanspraak op pensioenreparatie maakten was hun vordering derhalve inmiddels verjaard. Naar het oordeel van het hof hebben werknemer onvoldoende gesteld om te oordelen dat het beroep op voormelde verjaringstermijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, dan wel dat het bepaalde in artikel 7:611 BW meebrengt dat CBR hun schade zou moeten vergoeden. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat niet is gesteld of gebleken dat CBR jegens andere medewerkers dan de CE-medewerkers zich niet op verjaring hebben beroepen.
Volgt bekrachtiging vonnis kantonrechter.