Naar boven ↑

Rechtspraak

Werkneemster is op 1 februari 1988 in dienst getreden van (de rechtsvoorganger van) Bonfanti Sportswear. In 1989 is werkneemster getrouwd met de zoon van de directrice van Bonfanti. In 2006 heeft werkneemster om een echtscheiding verzocht. Vanaf 2006 heeft Bonfanti werkneemster getracht te ontslaan wegens een dringende reden en vervolgens middels ontbinding via de kantonrechter. Beide keren zonder succes. Daaropvolgend heeft Bonfanti toestemming gevraagd aan de CWI voor opzegging van de arbeidsovereenkomsten met haar werknemers wegens bedrijfseconomische omstandigheden (beëindiging van onderneming). De arbeidsovereenkomsten zijn per 1 juli 2007 opgezegd. Volgens werkneemster is het ontslag kennelijk onredelijk.

De kantonrechter oordeelt als volgt. De kantonrechter kan zich niet aan de indruk onttrekken dat deze toetsing in het onderhavige geval zelfs uiterst marginaal is geweest. Gezien de achtergrond van de zaak - werkneemster was in een onverkwikkelijke echtscheidingsprocedure verwikkeld met de zoon van de directrice van Bonfanti, en Bonfanti had al op diverse manieren getracht op geforceerde wijze een ontslag van werkneemster te bewerkstelligen op beschuldiging van diefstal en andere malversaties, welke in de CWI-procedure wederom aan de orde werden gesteld - was er voor de CWI alle reden (enig) inhoudelijk onderzoek in te stellen naar de door werkneemster ingebrachte bezwaren nu de CWI immers dient te beoordelen of het voorgenomen ontslag redelijk is. Uit de beslissing van de CWI blijkt niet dat van enig ter zake relevant onderzoek sprake is geweest. De CWI benadrukt in alle toonaarden de beleidsvrijheid van de werkgever; ook bij het beëindigen van alle activiteiten of het sluiten van een onderneming geldt deze vrijheid, ongeacht of de financiële positie van de onderneming daartoe noodzaakt. Het oordeel van de CWI over de redelijkheid is echter niet bindend voor de kantonrechter in het kader van de 7:681-procedure. De kantonrechter komt tot de conclusie dat Bonfanti op onvoldoende wijze, althans onvoldoende gemotiveerd heeft aangetoond dat de door haar geproduceerde cijfers een juiste weergave geven van de toestand van de onderneming per ultimo 2006 en dat er gelet op alle omstandigheden voldoende gronden zijn om aannemelijk te achten dat er geen sprake is geweest van een zodanige bedrijfseconomische noodzaak dat de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten onvermijdelijk was. In het onderhavige geval is dan ook sprake van een valse reden voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst met werkneemster op grond waarvan Bonfanti aan werkneemster schadevergoeding verschuldigd is. Immers, van een op grond van bedrijfseconomische redenen aanwezige noodzaak tot bedrijfssluiting is onvoldoende gebleken casu quo is die noodzaak door Bonfanti onvoldoende aannemelijk gemaakt; indien de bedrijfssluiting al tot de volstrekt vrije bevoegdheid van de ondernemer zou behoren in die zin dat ook zonder dwingende financiële noodzaak daartoe, het de ondernemer vrij zou staan tot sluiting over te gaan, moet het ontslag eveneens kennelijk onredelijk worden geacht, nu daarover op geen enkele wijze overleg is gepleegd met een medewerkster die bijna 20 jaar in de onderneming werkzaam is geweest en zonder dat aan die medewerkster enige voorziening is aangeboden. Ter bepaling van de hoogte van de schadevergoeding zal als uitgangspunt worden genomen dat werkneemster gedurende een periode van bijna twintig jaar werkzaamheden heeft verricht voor Bonfanti. De door [eisende partij] gevraagde vergoeding ten bedrage van € 116.313,63 (netto) - uitgaande van de kantonrechtersformule met hantering van correctiefactor 3 in verband met de grove verwijtbaarheid aan de zijde van Bonfanti - acht de kantonrechter bovenmatig. In de hoogte van de vergoeding moet echter wel tot uitdrukking komen dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst aan Bonfanti te wijten is en dat Bonfanti daarbij gebruik heeft gemaakt van een valse reden. Een vergoeding ten bedrage van € 95.000 bruto acht de kantonrechter gelet op alle bijzondere omstandigheden van dit geval billijk, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de ontslagdatum.