Rechtspraak
In de jaren 1957 tot en met 1959 heeft werknemer gedurende 20 maanden gewerkt bij garage Van Eck te Haarlem. Hij is in die periode met regelmaat in aanraking gekomen met asbest bij de onderhouds- en reparatiewerkzaamheden aan diverse (onderdelen van) auto's. Hij beschikte in die tijd niet over persoonlijke beschermingsmiddelen in het kader van blootstelling aan asbest. Van 31 mei 1965 tot 1 december 1998 is werknemer in loondienst werkzaam geweest bij Hoogovens. Van 31 mei 1965 tot 1 maart 1976 heeft werknemer, aanvankelijk als walser en later als tweede walser, gewerkt aan de hardingswalsen 48 en 42. Incidenteel is hij in die periode uitgeleend aan andere afdelingen, waaronder de gloeiovens. In die periode was in de spankranen die boven de medewerkers reden bij de hardingswalsen 48 en 42 asbest aanwezig en zat er asbest in de remvoeringen van de zogenaamde kat, het hijs- en zakgedeelte van de kranen en in de remvoeringen van de kranen zelf. Ook in de vijf elektromotoren per wals die pal achter de walsen stonden waren asbestmaterialen verwerkt. In november 2005 is door een longarts bij werknemer de diagnose maligne mesothelioom, zijnde long- of buikvlieskanker, gesteld. Werknemer heeft Corus aansprakelijk gesteld voor deze schade.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Op grond van artikel 7:658 lid 2 BW is het aan werknemer te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij de schade waarvan hij vergoeding vordert, heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Als werknemer in deze bewijslevering is geslaagd, is Corus voor die schade aansprakelijk, tenzij zij zich ingevolge dezelfde bepaling van aansprakelijkheid kan bevrijden door het daarin bedoelde bewijs te leveren. Het door werknemer te bewijzen oorzakelijk verband tussen de blootstelling aan voor de gezondheid gevaarlijke stoffen en zijn gezondheidsklachten moet worden aangenomen indien Corus heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. De kantonrechter is van oordeel dat voorshands, behoudens tegenbewijs, werknemer is geslaagd in het leveren van het op hem rustende bewijs dat hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden bij Corus is blootgesteld aan asbest. De kantonrechter hecht in het bijzonder waarde aan de gedetailleerde en specifieke getuigenverklaringen die tijdens het voorlopig getuigenverhoor door de collega's van werknemer zijn afgelegd. Corus heeft wel betoogd dat werknemer niet zelf met asbest werkte en niet dagelijks met asbest in aanraking kwam, maar de machines en installaties waarbij werknemer werkte, bevatten wel asbest en de betreffende asbestbevattende onderdelen moesten op gezette tijden vervangen worden. Corus heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat die onderdelen aan slijtage en wat de remmen van het hijswerk betreft zelfs aan zware slijtage onderhevig waren. Vast staat dat de daardoor noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden niet door de productiemedewerkers zoals werknemer werden gedaan maar door medewerkers van de technische dienst. De getuigen hebben evenwel verklaard dat de productiemedewerkers wel de machines schoonmaakten door ze met lucht schoon te blazen, en niet alleen ten behoeve van die onderhoudswerkzaamheden. Het stof werd vervolgens door hen verzameld en afgevoerd. Corus heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat het rond de motoren en remschijven aanwezige stof door werknemer en zijn collega's met lucht werd weggespoten, dat dit stof alle kanten opdwarrelde en vervolgens door hen werd opgeveegd, terwijl de meergenoemde notitie uit 1972 aangeeft dat destijds de indruk bestond dat het stof bij de kranen asbestdeeltjes bevatte. Corus heeft verder gesteld dat ook bij het vrijkomen van asbestdeeltjes werknemer daarbij niet in fatale aanraking is gekomen omdat er voldoende afzuiging aanwezig was alsook natuurlijke ventilatie, veroorzaakt door onder meer de grote temperatuurverschillen in de hal, waar ook de gloeiovens in bedrijf waren. Werknemer heeft die stelling van Corus echter gemotiveerd betwist en wordt daarin ondersteund door de getuigenverklaringen van zijn collega's. Volgens werknemer bevonden zich slechts afzuiginstallaties tussen de walsen, die ervoor dienden te voorkomen dat er grit op het te walsen materiaal terecht kwam. Corus zal overeenkomstig haar aanbod tot het tegenbewijs worden toegelaten tegen de voorshands bewezen stelling van werknemer dat hij tijdens zijn dienstverband bij Corus in de periode van 31 mei 1965 tot 1 maart 1976 is blootgesteld aan asbest.
Volgt aanhouding van de zaak.