Naar boven ↑

Rechtspraak

Werknemer is op 31 december 1999 in dienst getreden van CP&A. Zijn werkzaamheden bestaan uit het schoonmaken van telefooncellen. Een onderdeel van deze werkzaamheden bestaat uit het invullen van zogenoemde dagrapporten waarin de begintijd en eindtijd van de schoonmaakopdracht moet worden ingevuld. Vanaf 2004 is werknemer meermalen op zijn functioneren aangesproken. Hij zou volgens CP&A de dagrapporten niet juist of onvolledig invullen. Op 6 juli 2004 is werknemer op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief staat opgenomen dat de dringende reden van het ontslag is gelegen in het meermalen plegen van dagrapportfraude, bestaande uit het onjuist invullen van begin- en eindtijden. Werknemer heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat het ontslag op staande voet nietig is en loon gevorderd. De kantonrechter en het hof hebben de loonvordering afgewezen. Volgens het hof lag niet zozeer de ‘fraude’ in strafrechtelijke zin (opzettelijk misleiden), maar het onjuist (blijven) invullen van dagrapporten/staten nadat werknemer hiervoor meermalen is gewaarschuwd, aan het ontslag ten grondslag. In cassatie klaagt de werknemer dat een aan de werknemer meegedeelde dringende reden de ontslaggrond ‘fixeert’ in die zin dat bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het ontslag moet worden uitgegaan van de aan de werknemer meegedeelde dringende reden, dat wil in dit geval zeggen ‘fraude met dagstaten c.q. opzettelijke misleiding’. Zou het hof van oordeel zijn geweest dat van de door CP&A opgegeven dringende reden slechts een gedeelte in rechte is komen vast te staan, maar met name niet de in de ontslagbrief genoemde ‘fraude’ en ‘bewuste misleiding’, dan kon het ontslag op staande voet slechts voor rechtmatig worden gehouden onder de daartoe in de rechtspraak geformuleerde voorwaarden, waarvan het hof niet heeft vastgesteld dat ze zijn vervuld.

De Hoge Raad oordeelt als volgt. De klacht mist feitelijke grondslag en kan niet tot cassatie leiden. Het hof heeft immers niet miskend dat de aan de werknemer meegedeelde dringende reden de ontslaggrond ‘fixeert’, maar de mede als grond gehanteerde ‘fraude met dagstaten c.q. opzettelijke misleiding’ uitgelegd in de door CP&A bedoelde zin. Anders dan werknemer heeft CP&A met deze term geen ‘fraude’ in de strafrechtelijke zin van het woord bedoeld. De klacht dat het hof van oordeel zou zijn geweest dat van de door CP&A opgegeven dringende reden slechts een gedeelte in rechte is komen vast te staan, mist dus eveneens feitelijke grondslag. Volgt verwerping van het beroep.