Rechtspraak
De werknemers zijn allen in dienst geweest bij Leijdsman BV en op verschillende tijdstippen in de periode tussen 1 november 2005 en 1 april 2006 uit dienst getreden. Op hun arbeidovereenkomsten was de CAO voor het Metaalbewerkingsbedrijf van toepassing (verder: de CAO). Er is gebruik gemaakt van de destijds in de CAO geboden mogelijkheid om via het Vakantiefonds het salaris te reserveren voor drie weken bedrijfssluiting in de zomervakantie, over welke periode de werkgever dan geen salaris betaalde maar het Vakantiefonds tot uitkering overging. Die reservering vond plaats door maandelijkse afdracht door Leijdsman BV van de loonwaarde voor 1,25 dag. Daarnaast werd de 8% vakantietoeslag afgedragen aan en uitgekeerd door het Vakantiefonds. De opbouw in het fonds liep van 1 juli in enig jaar tot eind juni van het jaar daaropvolgend. Bij Leijdsman BV kregen de werknemers, uitgaande van een volledig dienstverband, per 1 januari van elk jaar de 15 zomervakantiedagen, 10 snipperdagen en 13 ADV-dagen in de vorm van respectievelijk 120 (vakantiefonds-), 80 (snipper-) en 104 (ADV-)uren (dus samen 304 uren) bijgeschreven op hun verlofkaart. Bij het uit dienst treden heeft Leijdsman BV de na 1 juli 2005 opgebouwde vakantiefondsuren en de in het jaar van uitdiensttreding opgenomen snipper- en ADV-uren in mindering gebracht op de uren op de verlofkaart en het saldo is opgenomen in de eindafrekening met de werknemers. Volgens werknemers wordt door deze handelwijze tweemaal vakantieuren afgetrokken, omdat de vakantiefondsuren aan het begin van het jaar al in mindering op de verlofkaart wordt gebracht en bij uitdiensttreding (naar rato) nogmaals. Zij vorderen daarom correcte afrekeningen van nog opstaande vakantiedagen. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen.
Het hof oordeelt als volgt. In de berekening, die de werknemers aan hun vordering in eerste aanleg ten grondslag hebben gelegd, hebben zij terecht de vakantiefondsuren geheel buiten beschouwing gelaten, zodat reeds daarom van een dubbele betaling geen sprake is. Dàt zij bij de berekening van niet genoten verlofuren die (pro rato-aanspraak op) 120 vakantiefondsuren buiten beschouwing lieten, is ook geheel in lijn met de regeling omtrent te weinig genoten vakantiedagen in de destijds geldende CAO. Dit brengt mee dat in de eindafrekening deze 15 dagen (ofwel 120 uur) over het kalenderjaar waarin de arbeidsovereenkomst eindigt, geheel buiten de berekening van openstaande uren moeten blijven. Derhalve wordt de vordering alsnog toegewezen.
Volgt vernietiging oordeel kantonrechter.