Naar boven ↑

Rechtspraak

Werknemer is per 4 januari 2005 bij Couwenbergh BV in dienst getreden in de functie van machinist. Op 11 september 2008 is werknemer op staande voet ontslagen wegens werkweigering. Nadien heeft Couwenbergh het ontslag op staande voet ingetrokken en onvoorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht conform de inmiddels opgesteld vaststellingsovereenkomst. Daarin staat opgenomen dat werknemer afstand doet van zijn “verlofuren”. Op grond van de op de arbeidsovereenkomst van toepassing zijnde CAO Bouwnijverheid heeft werknemer 54 (werk)dagen gespaard aan tijdspaarfondstegoed. De centrale vraag is of werknemer ook afstand heeft gedaan van deze bijzondere vorm van verlof en bijgevolg of Couwenbergh deze dagen in mindering mocht brengen op de eindafrekening.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Het door de werknemer gedane afstand van zijn tegoed aan “verlofdagen” moet worden geduid in een situatie van een daaraan voorafgegaan ontslag op staande voet. Op het moment van het sluiten van de overeenkomst werd dat ontslag op staande voet wederom ingetrokken en daarmee en daardoor ontstond in principe een verplichting tot doorbetaling van loon voor Couwenbergh BV op voet van het bepaalde bij artikel 7:628 BW. Deze verplichting tot doorbetaling van loon heeft uit de aard der zaak niet slechts betrekking gehad kunnen hebben op het “kale”, periodiek verschuldigde loon, doch moet tevens op financiële arbeidsvoorwaarden anderszins betrekking hebben gehad, zoals die nu eenmaal dwingend aan een herlevende dienstbetrekking verbonden zijn of kunnen zijn. Tot deze anderszins in beeld komende arbeidsvoorwaarden behoort de in de wet voorziene aanspraak op vakantie, zoals die in de artikelen 7:634 en volgende BW is geregeld. Die aanspraak op vakantie impliceert ingevolge de wet ter gelegenheid van het einde van een arbeidsovereenkomst een recht voor werknemer op een uitkering in geld ingevolge artikel 7:641. In dat artikel is dit recht op uitbetaling van vakantie in geld evenwel nadrukkelijk uitgesloten voor zoveel artikel 7:639 lid 2 BW van toepassing is. Dat laatste nu betreft juist een aanspraak op “tijdspaarfondsdagen”, zoals die in de onderhavige procedure aan de orde zijn. Dat betekent derhalve dat werknemer tegen de achtergrond van de hem in de wet toegekende aanspraak op uitkering van vakantiedagen in geld en de in de wet gemaakte uitzondering voor met tijdspaarfondsdagen vergelijkbare vakantiedagen, niet erop bedacht behoefde te zijn dat Couwenbergh BV desalniettemin ook deze tijdspaarfondsdagen voor ogen stonden, toen er werd gesproken over “verlofdagen” waarvan werknemer afstand wilde doen. De werknemer heeft derhalve recht op uitbetaling van dit tegoed.

Volgt toewijzing vordering werknemer.