Naar boven ↑

Rechtspraak

Werknemer is in de periode van 1 april 2002 tot 1 april 2003, op basis van een arbeidsovereenkomst voor de bepaalde tijd van een jaar, in dienst geweest van werkgever. In de arbeidsovereenkomst staat een studiekostenbeding opgenomen. Werknemer heeft een opleiding tot vrachtwageninstructeur gevolgd, maar niet succesvol afgerond. De arbeidsovereenkomst met werknemer is niet verlengd. De werkgever heeft vervolgens aanspraak gemaakt op betaling van de kosten van de opleiding. Werknemer heeft deze betaling geweigerd. De kantonrechter heeft werknemer veroordeeld tot volledige betaling van de opleidingskosten. Werknemer stelt zich op het standpunt, i. dat het studiekostenbeding niet op hem van toepassing is nu zijn arbeidsovereenkomst niet is verlengd, ii. volledige vergoeding in strijd is met HR 10 juni 1983, NJ 1983, 796, en iii. volledige vergoeding in strijd is met de redelijkheid en billijkheid en het goed werkgeverschap.

Het hof oordeelt als volgt. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat een redelijke uitleg van artikel 15 is dat bij beƫindiging van de arbeidsovereenkomst - ook nu de werkgever de arbeidsovereenkomst niet heeft verlengd - de studiekosten volgens een glijdende schaal terugbetaald moeten worden, in die zin dat per dienstjaar 20% van de studiekosten wordt kwijtgescholden. Het hof verwerpt het beroep van werknemer op de criteria gehanteerd in HR 10 juni 1983, NJ 1983,796. In voormeld arrest ging het om een situatie waarin een werknemer verplicht was om tijdens werktijd een opleiding te volgen en betrof het de terugbetaling van het over die studieperiode genoten loon. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. Bij de beoordeling van de vraag of artikel 15 buiten toepassing moet worden gelaten is een terughoudende toetsing op haar plaats, aangezien het hier gaat om een toetsing van gelijke aard als die welke plaatsvindt bij de toepassing van art 6:248 lid 2 BW. Artikel 15 kan dus slechts buiten toepassing worden gelaten indien de (integrale) toepassing van die bepaling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is; vergelijk HR 30 januari 2004, LJN: AM 2312. Volgens het hof heeft werknemer onvoldoende gesteld dat sprake is van een dergelijke situatie. Nu werknemer de omvang van de studiekosten gemotiveerd heeft betwist, wordt de zaak aangehouden voor nadere bewijsvoering terzake.