Rechtspraak
Werknemer is voor de Staat werkzaam geweest op grond van een aanstelling als militair ambtenaar. Aan hem is met ingang van 1 mei 2006 eervol ontslag verleend bij besluit van 21 februari 2006. Tegen dit besluit heeft hij geen bezwaar gemaakt. Het UWV heeft uit een door werknemer op 24 januari 2006 ondertekende verklaring afgeleid dat zijn werkloosheid verwijtbaar is en zijn aanvraag van een werkloosheidsuitkering op die grond afgewezen. Werknemer heeft vervolgens de Staat aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ontslag op staande voet en voor de wijze van totstandkoming van de gewraakte verklaring.
De rechtbank oordeelt als volgt. Krachtens vaste jurisprudentie moet het voormelde ontslagbesluit, nu daartegen een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang heeft opengestaan die niet is benut, door de civiele rechter naar inhoud en wijze van totstandkoming voor juist worden gehouden. Deze zogenoemde formele rechtskracht van het besluit van 21 februari 2006 strekt zich ook uit tot aan de Staat toe te rekenen handelingen die volgens werknemer zijn voorafgegaan aan zijn ondertekening van het verslag van het exitgesprek van 24 januari 2006. Indien dit verslag, waarnaar uitdrukkelijk is verwezen in de begeleidende brief van 3 maart 2006, een onjuiste weergave geeft van de aanleiding voor het ontslag, had werknemer dit aan de orde kunnen en ook moeten stellen in een tegen het ontslagbesluit gerichte bestuursrechtelijke procedure. Nu hij zulks heeft nagelaten, heeft de Staat zich terecht op het leerstuk van de formele rechtskracht beroepen. Aan een beoordeling van de overige stellingen van partijen komt de rechtbank niet toe.