Naar boven ↑

Rechtspraak

Werknemers zijn op 1 februari 2007 in dienst getreden van Partners in Finance op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. In de individuele arbeidsovereenkomsten is een concurrentiebeding opgenomen in de vorm van een relatiebeding. Partners in Finance kent drie aandeelhouders. Werknemers staan onder leiding van aandeelhouder X. Aandeelhouder X richt zijn eigen onderneming op, genoemd Valeur Accountants & Adviseurs B.V. Werknemers zeggen hun arbeidsovereenkomst met Partners in Finance op tegen 1 oktober 2007 en treden in dienst van Valeur Accountants & Adviseurs B.V. Werknemers hebben in kort geding schorsing van het concurrentiebeding gevorderd. De voorzieningenrechter heeft deze vordering afgewezen. Werknemers komen thans tegen dit oordeel in hoger beroep. Volgens hen komt Partners in Finance geen beroep toe op het concurrentie/relatiebeding omdat sprake is van slecht werkgeverschap. Daarnaast dient volgens werknemers na afweging van de betrokken belangen het belang van werknemers tot schorsing te prevaleren boven het belang van handhaving door Partners in Finance.

Het hof oordeelt als volgt. Bij de beoordeling van de vraag of het relatiebeding buiten toepassing moet worden gelaten wegens ‘slecht werkgeverschap’ is een terughoudende toetsing op haar plaats, aangezien het hier gaat om een toetsing van gelijke aard als die welke plaatsvindt bij de toepassing van artikel 6:248 lid 2 BW en dat derhalve deze vraag slechts bevestigend kan worden beantwoord indien de toepassing van het relatiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is; HR 30 januari 2004, LJN: AM 2312. Met toepassing van deze maatstaf komt het hof tot een ontkennend antwoord op de gestelde vraag. De - door Partners in Finance gemotiveerd betwiste - stellingen over (i) het schofferen en onheus bejegenen van werknemers na de aankondiging dat zij zouden vertrekken, (ii) het vallen in een “zwart gat” na het vertrek van aandeelhouder X en (iii) het niet voldoen van de werkplek aan de Arbeidsomstandighedenwet, zijn, ook als deze veronderstellenderwijs voor juist zouden worden gehouden, van onvoldoende gewicht om te oordelen dat een beroep van Partners in Finance op het relatiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

Met betrekking tot de schorsing van het relatiebeding overweegt het hof dat Partners in Finance een zwaarwichtig belang heeft bij handhaving van het relatiebeding. Daartoe acht het hof van belang dat het gaat om een in de accountancybranche gebruikelijk beding welke van beperkte omvang en duur is. Dat werknemers slechts een korte tijd bij Partners in Finance hebben gewerkt doet hieraan niet af. De stelling van werknemers dat zij niet beschikken over bedrijfsgevoelige informatie en dat de klanten van Partners in Finance sowieso naar Valeur zouden overgaan acht het hof niet voldoende om tot schorsing over te gaan.