Rechtspraak
Het betreft thans een cassatieberoep tegen het arrest dat het hof te 's-Gravenhage op 16 februari 2007, na verwijzing door de Hoge Raad, heeft gewezen. Nieuwenhuys (thans: 73 jaar) is van medio 1969 tot 1 november 1997 in dienst geweest bij ABN AMRO, laatstelijk als first vice president international private banking te Genève. Hij is in augustus 1996 arbeidsongeschikt geworden. Per 1 november 1997 is Nieuwenhuys met VUT gegaan. Hij betoogt dat ABN AMRO haar zorgverplichting uit hoofde van artikel 7:658 lid 1 BW niet is nagekomen. Hij voert aan hierdoor arbeidsongeschikt te zijn geworden (psychisch letsel) en genoodzaakt te zijn geweest eerder dan gewenst gebruik te maken van de VUT-regeling. In het thans bestreden arrest heeft het hof geoordeeld dat Nieuwenhuys niet heeft aangetoond dat zijn klachten zijn veroorzaakt door zijn werkzaamheden bij ABN AMRO, en de vorderingen afgewezen. In cassatie klaagt Nieuwenhuys dat het hof door het causaal verband tussen klachten en werkzaamheden in zijn geheel opnieuw te beoordelen de grenzen van de rechtsstrijd na verwijzing door de Hoge Raad heeft geschonden. Voorts worden klachten gericht tegen de door het hof gehanteerde bewijslastverdeling en bewijswaardering ten aanzien van bovengenoemd causaal verband.
De A-G concludeert tot verwerping van het cassatieberoep. Hij concludeert dat nu de Hoge Raad in zijn arrest van 2005 (rov. 4.2.2) de motiveringsklacht van ABN AMRO, gericht tegen het door het hof aangenomen causale verband tussen Nieuwenhuys' werkzaamheden en diens gezondheidsklachten gegrond verklaarde doordat het hof bepaalde stellingen van ABN AMRO niet had meegewogen, het verwijzingshof niet alleen die stellingen alsnog diende te beoordelen, maar ook de gehele weging van het over en weer aangevoerde opnieuw te voltrekken. Daar komt volgens de A-G het volgende bij. In de onderhavige zaak heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 11 maart 2005 in rov. 4.2 - met verwerping van de desbetreffende rechtsklacht van ABN AMRO - geoordeeld dat er geen principiële, noch een praktische rechtvaardiging is om de schade waartegen artikel 7:658 BW bescherming beoogt te bieden, te beperken tot gevallen waarin (alleen) lichamelijk letsel is opgetreden. De Hoge Raad voegde daaraan evenwel toe dat voor de toepassing van artikel 7:658 BW ‘- uiteraard - wel vereist [is] dat het gaat om schending door de werkgever van een norm als in die bepaling bedoeld, alsmede om risico's die zijn verbonden aan het werk en de werkomgeving. Er moet derhalve causaal verband zijn tussen de werkzaamheden en de psychische schade.’ Hoewel de rechtsklacht van ABN AMRO dus op zichzelf faalde, preciseerde de Hoge Raad dat er wél sprake moet zijn van normschending en van een causaal verband tussen de werkzaamheden en de psychische schade. Deze toevoeging is volgens de A-G een aanwijzing voor de verwijzingsrechter. Aldus opgevat, heeft de Hoge Raad in deze overweging niet alleen een rechtsopvatting geuit, waarmee de uitspraak van het verwijzingshof niet in strijd mocht komen, maar zelfs een instructie gegeven die dat verwijzingshof in acht moest nemen. En aldus bezien, heeft het gerechtshof te 's-Gravenhage bij zijn beoordeling van de vraag of er genoegzaam causaal verband bestaat tussen de werkzaamheden en de gestelde schade, in de door de Hoge Raad gelegde nadruk op de daarvoor vereiste normschending door de werkgever, terecht een aanwijzing voor de verdere behandeling van de zaak gezien.
Met betrekking tot de klachten terzake de bewijslastverdeling, overweegt de A-G als volgt. Om in aanmerking te komen voor een bewijslastomkering als in het middel bedoeld, diende Nieuwenhuys dus te stellen en zo nodig van zijn kant te bewijzen, niet alleen (i) dat Nieuwenhuys arbeidsongeschikt was geworden en (ii) daardoor (niettegenstaande respectievelijk juist door het vroeger gebruik maken van de VUT-regeling) schade had geleden, maar óók (iii) hetzij dat zijn arbeidsongeschiktheid om psychische redenen te wijten was aan schending door ABN AMRO van een norm als in artikel 7:658 BW bedoeld, hetzij dat de schade is geleden door risico's die zijn verbonden aan zijn werk en werkomgeving. In het stelsel van artikel 7:658 BW kan pas daarna de vraag aan de orde komen, of ABN AMRO zich kon disculperen via het bewijs dat zij niettemin haar verplichtingen ten deze was nagekomen. Het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft dit in het arrest waarvan thans beroep terecht onderkend.
(Red.: Zie over bewijslastverdeling en omkeringsregeling bij psychisch letsel ook HR 9 januari 2009, LJN BF 8875; AR 2009-14)