Rechtspraak
Werknemer is op 1 augustus 1975 als monteur in dienst getreden van Meulenbeld. Op 12 januari 2004 is werknemer arbeidsongeschikt geraakt. De oorzaak is het vervallen van ‘zijn’ werkplek te Borne, alwaar werknemer ruim 29 jaar had gewerkt. Deze psychische ‘tik’ moet hij verwerken. Per 12 januari 2006 ontvangt werknemer een WIA-uitkering 80%. Meulenbeld heeft met toestemming van de CWI de arbeidsovereenkomst opgezegd per 30 juni 2006. Er is geen vergoeding aan werknemer aangeboden. Werknemer heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag. De kantonrechter heeft de vordering van werknemer toegewezen en een schadevergoeding van € 70.000 toegekend. Meulenbeld stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat geen sprake is van kennelijk onredelijk ontslag.
Het hof oordeelt als volgt. Vooropgesteld wordt dat de enkele omstandigheid dat Meulenbeld werknemer na een langdurig werkverband wegens arbeidsongeschiktheid heeft ontslagen op zichzelf beschouwd geen grond oplevert voor het oordeel dat het ontslag kennelijk onredelijk is en het toekennen van een vergoeding (vgl. Hoge Raad, 15 februari 2008, JAR 2008, 76).Voor het oordeel dat er sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag zijn aanvullende omstandigheden nodig. Het hof is van oordeel dat de arbeidsongeschiktheid van werknemer redelijkerwijze niet aan Meulenbeld kan worden toegerekend. Er is geen grond om aan te nemen dat er op het moment van wegvallen van de werkplek in Borne reeds sprake was van een langlopend arbeidsconflict. Mede op grond van het logboek van werknemer zelf dient te worden aangenomen dat het wegvallen van de werkplek in Borne bij werknemer de psychische problemen heeft veroorzaakt. Het hof deelt de overweging van de kantonrechter dat de reactie van werknemer op het verval van de werkplek te Borne zodanig sterk was dat Meulenbeld deze niet behoefde te voorzien. Nu het wegvallen van de werkplek Meulenbeld bovendien niet kan worden verweten en Meulenbeld overigens aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan, is het hof van oordeel dat de arbeidsongeschiktheid van werknemer niet aan Meulenbeld kan worden toegerekend. Ten tijde van het ontslag was werknemer niet in staat in loondienst te werken. Anderzijds was de verwachting dat werknemer op termijn weer zal deelnemen aan het arbeidsproces en de perspectieven op het vinden van een baan niet slecht. Het hof concludeert derhalve dat geen sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag.
Volgt vernietiging vonnis kantonrechter en afwijzing kennelijk onredelijk ontslag.