Naar boven ↑

Rechtspraak

Werkneemster was tot 1 maart 2004 in dienst van het LUMC. Zij ontvangt sinds 15 september 2004 een WAO-uitkering gebaseerd op een 80-100% arbeidsongeschiktheid. De functie van werkneemster is met terugwerkende kracht hoger gewaardeerd, waardoor zij een hoger salaris heeft ontvangen. Het UWV heeft daarop het maatmanloon opnieuw berekend. Met ingang van 15 september 2004 is werkneemster een invaliditeitspensioen toegekend. Het invaliditeitspensioen dient de WAO-uitkering (80-100%) aan te vullen tot 70% van het laatstgenoten salaris. Doordat geen rekening is gehouden met het aan haar toegekende hogere salaris met terugwerkende kracht, ontvangt werkneemster een lagere aanvulling op haar WAO-uitkering. Onder verwijzing naar twee vonnissen van de kantonrechter (LJN: BA7202 en LJN: BA6112) stelt werkneemster dat de uitleg van artikel 3.1 van het Pensioenreglement (PR) door ABP niet juist is. Indien deze bepaling volgens de zogenoemde CAO-maatstaf wordt uitgelegd, volgt daaruit niet zonder meer dat geen rekening kan worden gehouden met salaris dat met terugwerkende kracht wordt toegekend. De kantonrechter heeft in voornoemde vonnissen geoordeeld dat de verhoging met terugwerkende kracht ook geen nadelige rechtsgevolgen voor ABP oplevert omdat tegenover toekomstige hogere pensioenverplichtingen ook een hogere premieopbrengst staat. Werkneemster vordert daarom dat het ABP met terugwerkende kracht het pensioengevend salaris aanpast conform de functieherwaardering.

De kantonrechter oordeelt als volgt. In artikel 3.1 PR wordt onder inkomen verstaan: “…het tot een jaarbedrag te herleiden vaste salaris dat op 1 januari van het desbetreffende jaar voor de deelnemer geldt, vermeerderd met de vakantie-uitkering over dat salaris.” Bij de beantwoording van de vraag of een met terugwerkende kracht toegekend hoger salaris eveneens dient te leiden tot een hoger invaliditeitspensioen staat de vraag centraal hoe artikel 3.1 PR dient te worden uitgelegd. In het algemeen geldt dat de uitleg van een schriftelijk contract dient te geschieden aan de hand van alle omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen (zie onder meer: Hoge Raad 20 februari 2004, Pensioenfonds DSM/Fox). Aangezien individuele werknemers zoals werkneemster niet bij de totstandkoming van het PR betrokken zijn geweest, ligt het verder in de rede om voornoemde bepaling uit te leggen naar objectieve maatstaven, de zogenoemde “CAO-norm”. Bij een uitleg naar objectieve maatstaven kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de regeling gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. De eventueel bij een regeling behorende schriftelijke toelichting dient bij de uitleg te worden betrokken, waarbij betekenis kan worden toegekend aan het feit dat de toelichting voor individuele werknemers kenbaar was. De kantonrechter overweegt voorts dat uit de letterlijke tekst niet valt af te leiden dat doorwerking van een hoger salaris (met terugwerkende kracht) is uitgesloten. Echter, onder verwijzing naar een arrest van het hof, blijkt uit het bestendig beleid en de bedoeling van sociale partijen dat strikte naleving aan het peildatumsysteem is geboden. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van dit beleid worden afgeweken. Daarvan is in casu geen sprake.

Volgt afwijzing vordering werkneemster.

  • Wetsartikelen: 3.1 Pensioenreglement ABP
  • Onderwerpen: Pensioen
  • Trefwoorden: Pensioenrecht, Pensioengevend salaris, Functieherwaardering, Terugwerkende kracht, Cao-norm en Uitleg