Rechtspraak
Werknemer is op 1 januari 1986 in dienst getreden bij de rechtsvoorganger van Haskoning als senior piping designer. Werknemer is medio 2001 uitgevallen wegens burn-out klachten. De arbeidsovereenkomst is met toestemming van de CWI in 2003 tegen 1 juni 2003 opgezegd. Werknemer heeft schadevergoeding (€ 193.416,81) van Haskoning gevorderd op grond van primair kennelijk onredelijk ontslag, subsidiair schending van de zorgplicht ex artikel 7:658 BW en meer subsidiair schending van het goed werkgeverschap (7:611 BW). De kantonrechter heeft het ontslag kennelijk onredelijk geoordeeld en werknemer €15.000 aan schadevergoeding toegewezen. Daarbij heeft de kantonrechter uitdrukkelijk overwogen dat het ontslag kennelijk onredelijk is vanwege de gedeeltelijk werkgerelateerde arbeidsongeschiktheid van werknemer. Het vonnis is in gezag van gewijsde gegaan. Werknemer vordert in deze procedure schadevergoeding op grond van schending van de zorgplicht ex artikel 7:658 BW (burn-out). Nu de kantonrechter bij vonnis van 1 april 2004 heeft geoordeeld op basis van artikel 7:681 BW en niet op basis van artikel 7:658 (en 7:611) BW kan de onderhavige vordering op basis van 7:658 BW, gelet op verschil in de omvang van de schadevergoeding, worden ingesteld, aldus werknemer. Werkgever stelt zich op het standpunt dat werknemer niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Nu het feitencomplex niet is gewijzigd en het in de onderhavige procedure in wezen hetzelfde geschilpunt betreft als in 2004, namelijk of de burn-out van werknemer is toe te rekenen aan Haskoning, brengt het gezag van gewijsde met zich dat niet in een volgende procedure op basis van de niet besproken subsidiaire of meer subsidiaire grondslagen, dan wel een nieuw juridisch kader opnieuw een vordering kan worden ingesteld betreffende ditzelfde geschilpunt. Dit geschilpunt is immers door het vonnis van 2004 beslecht. Dat de kantonrechter in dat vonnis tot het oordeel is gekomen op basis van de primaire grondslag en niet meer is toegekomen aan de subsidiaire en meer subsidiaire grondslagen, houdt niet in dat die grondslagen nog open staan en alsnog een rechterlijk oordeel behoeven. Het gaat er in het kader van gezag van gewijsde om dat een rechterlijk oordeel is gegeven over het geschilpunt en niet op basis van welke grondslag dit is geschied. Nu een oordeel is gegeven over het geschilpunt, leidt het voorgaande ertoe dat werknemer niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering.