Naar boven ↑

Rechtspraak

Overtreding wederindiensttredingsvoorwaarde CWI-toestemming leidt tot onregelmatig ontslag, niet tot herleving dienstverband wegens ontbreken beroep op BBA

Werknemer is op 1 februari 2005 in dienst van werkgever getreden als assistent-makelaar. Op 24 november 2008 heeft werkgever toestemming voor opzegging van de arbeidsovereenkomst verzocht aan de CWI wegens bedrijfseconomische noodzaak. De toestemming is verleend met als voorwaarde dat de werkgever binnen 26 weken na bekendmaking van deze toestemming geen werknemer in dienst zal nemen voor het verrichten van werkzaamheden van dezelfde aard. De arbeidsovereenkomst is tegen 1 februari 2009 opgezegd. Werknemer vordert thans loon, stellende dat externen binnen deze 26 wekentermijn (onderdelen van) zijn takenpakket hebben overgenomen, waardoor de voorwaarde waaronder de toestemming is verleend is komen te ontvallen.

De kantonrechter oordeelt als volgt. De door werknemer gestelde en door werkgever gemotiveerd betwiste overtreding van de door het CWI aan de ontslagvergunning verbonden voorwaarde kan, wat daar ook van zij, buiten bespreking blijven. Ook indien in rechte zou komen vast te staan dat werkgever de aan de toestemming verbonden voorwaarde niet heeft nageleefd, dan kan daaraan immers slechts de conclusie worden verbonden dat sprake is van onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst. Onregelmatige opzegging heeft echter niet tot gevolg dat een arbeidsovereenkomst langer voortduurt, maar maakt de partij die de arbeidsovereenkomst onregelmatig heeft opgezegd, schadeplichtig. Nu werknemer geen (volledige of gefixeerde) schadevergoeding vordert, brengt dit mee dat deze grondslag de vordering niet kan dragen. Werknemer heeft ter zitting nog betoogd dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst vernietigbaar is, omdat deze geacht moet worden te zijn geschied zonder de op grond van artikel 6 BBA vereiste toestemming van het CWI. De kantonrechter leidt hieruit af dat werknemer zich (subsidiair) beroept op artikel 9 BBA en loonbetaling vordert op de voet van artikel 7:628 BW. Gesteld noch gebleken is dat werknemer zich (tijdig) jegens werkgever heeft beroepen op de vernietigingsgrond van de opzegging en zich beschikbaar heeft gehouden tot het verrichten van de bedongen arbeid. Dit heeft tot gevolg dat ook de subsidiaire grondslag de vordering niet kan dragen.

Volgt afwijzing vordering.