Rechtspraak
Bij beschikking van 4 juli 2008 is de arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer ontbonden per 1 augustus 2008. In de ontbindingsbeschikking heeft de kantonrechter overwogen aanvullende gronden die niet in het verzoekschrift stonden buiten beschouwing te laten. Tegen deze beschikken heeft werkgever op 6 oktober 2008 hoger beroep ingesteld wegens het schenden van hoor en wederhoor. Op 14 november 2008 heeft werkgever voorts een beroep op herroeping wegens bedrog gedaan. Bij beschikking van 20 januari 2009 heeft het gerechtshof te Amsterdam geoordeeld dat er geen sprake was van schending van een fundamenteel rechtsbeginsel. Bij beschikking van 25 februari 2009 heeft de kantonrechter met inachtneming van het bepaalde in artikel 383 Rv, werkgever niet-ontvankelijk verklaard in haar herroepingsverzoek. De kantonrechter overwoog daartoe dat de termijn voor cassatie nog openstond zodat de beschikking van de kantonrechter nog niet in gezag van gewijsde was en de termijn voor herroeping nog niet was aangevangen. Op 8 maart 2009 doet werkgever onherroepelijk afstand van het recht in cassatie te gaan tegen de beschikking van het hof. Thans verzoekt werkgever alsnog de beschikking van 4 juli 2008 te herroepen wegens bedrog van de werknemer. Werknemer heeft immers verzwegen dat hij ten tijde van het ontslag reeds bezig was met het oprichten van een (concurrerende) onderneming. Volgens werknemer is werkgever opnieuw niet-ontvankelijk daar het ondubbelzinnig afstand doen van het recht op cassatieberoep nog niet met zich brengt dat de beschikking in gezag van gewijsde is gegaan. De termijn voor herroeping is derhalve nog steeds niet aangevangen. Voorts acht werknemer de omstandigheid dat hij een bedrijf met zijn broer heeft opgericht geen grond voor herroeping, nu de kantonrechter deze grond uitdrukkelijk niet heeft willen meewegen in de aanvankelijke procedure. Hierdoor zou alsnog een verkapt appel ontstaan wat in strijd met de wet is.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Het is voldoende aannemelijk geworden dat werknemer, indien hij daadwerkelijk cassatie zou hebben ingesteld tegen de beschikking van het gerechtshof Amsterdam, gelet op het bepaalde in artikel 3:303 BW, niet ontvankelijk zou zijn verklaard bij gebreke van voldoende belang. Dit heeft tot gevolg dat de uitspraak van het gerechtshof vanaf het moment waarop werkgever heeft aangegeven daarin te berusten, niet meer aantastbaar was met een gewoon rechtsmiddel. Gelet op de ratio van artikel 383 lid 1 Rv, te weten het voorkómen van de samenloop van de herroepingstermijn met de termijn voor het instellen van een gewoon rechtsmiddel, brengt dit mee, dat op dat moment ook de termijn voor het instellen van het rechtsmiddel van herroeping aanving. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat werkgever ontvankelijk zal worden verklaard in haar beroep tot herroeping van de beschikking van de kantonrechter van 4 juli 2008. Van bedrog in de zin van art. 382 aanhef en onder a Rv is sprake, indien een partij door haar oneerlijke proceshouding belet dat in de procedure feiten aan het licht komen die tot een voor de wederpartij gunstige afloop van die procedure zouden hebben kunnen leiden. Werkgever stelt zich op het standpunt dat bovenstaande het geval is, omdat werknemer in de ontbindingsprocedure in strijd met de waarheid heeft gehandeld door te verzwijgen respectievelijk te ontkennen dat hij bezig was met het opzetten van een concurrerend bedrijf samen met zijn broer. Naar later is gebleken is door werknemer immers, slechts drie weken na de beschikking van de kantonrechter van 4 juli 2008, Ywvia Holding B.V. opgericht. Omdat oprichting van een onderneming gewoonlijk meer dan drie weken vergt, wijst dit erop dat werknemer] zich al vóór de beëindiging van zijn dienstverband bij werkgever, met de voorbereiding van die oprichting heeft beziggehouden, aldus werkgever. Werknemer heeft de door werkgever aan hem verweten gedragingen niet inhoudelijk betwist. Het moet er derhalve, bij gebreke van gemotiveerd en inhoudelijk verweer, voor worden gehouden dat werknemer] heeft verzuimd om de kantonrechter tijdens de procedure in te lichten omtrent feiten die mogelijkerwijs tot een andere, voor hem minder gunstige uitkomst van de procedure hadden kunnen leiden. Hieraan doet het feit dat het nieuwe bedrijf van de broer van werknemer tijdens de mondelinge behandeling van 27 juni 2008 ter sprake is gekomen, niet af. De kantonrechter heeft deze discussie immers om formele redenen buiten beschouwing gelaten en geen deel laten uitmaken van de inhoudelijke beslissing. Met werkgever is de kantonrechter van oordeel dat deze situatie te vergelijken is met die waarin de kwestie in het geheel niet aan de orde is gebracht.
De kantonrechter stelt partijen in de gelegenheid hun standpunten nader toe te lichten.