Werknemer is op 3 oktober 2008 op staande voet ontslagen wegens het weigeren van redelijke opdrachten van Savas (meermalen niet verschijnen op afspraken met directeur). De kantonrechter heeft het ontslag op staande voet geldig beoordeeld. Tegen dit oordeel keert werknemer zich in hoger beroep.
Het hof oordeelt als volgt. Savas heeft aan het ontslag op staande voet de volgende redenen ten grondslag gelegd:
- werknemer weigerde gedurende week 39 - inhoudelijk - contact met directeur Savas, in ieder geval na dinsdagmiddag 23 september 2008;
- werknemer bepaalde zelf wanneer hij contact met directeur Savas wilde opnemen;
- werknemer heeft directeur Savas desgevraagd niet geïnformeerd over de redenen van zijn aanwezigheid in Frankrijk;
- werknemer heeft het dringende verzoek van directeur Savas van vrijdag 26 september 2008 om “op maandag 29/9 om 11.00 uur in Zaltbommel te zijn” genegeerd, evenals het verzoek om “de daarna voorgestelde woensdag en vrijdag (in Leuven)” te zijn.
Voormelde redenen zijn op zichzelf en in onderling verband en samenhang beschouwd aan te merken als dringende - en onverwijld medegedeelde - redenen die het ontslag op staande voet, naar het hof voorshands oordeelt, kunnen rechtvaardigen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat, indien van een door de werkgever als “dringende reden” voor ontslag aan de werknemer medegedeeld feitencomplex, na betwisting door de werknemer, slechts een gedeelte in rechte komt vast te staan, het ontslag niettemin zal kunnen gelden als te zijn verleend om een dringende, onverwijld medegedeelde, reden indien a. het vorenbedoelde gedeelte op zichzelf beschouwd kan worden als een dringende reden voor ontslag op staande voet, b. de werkgever heeft gesteld, en ook aannemelijk is, dat hij de werknemer ook op staande voet zou hebben ontslagen indien hij daarvoor niet meer grond zou hebben gehad dan in rechte is komen vast te staan en c. dit laatste voor de werknemer in het licht van de gehele inhoud van die aanzegging en de overige omstandigheden van het geval ook duidelijk moet zijn geweest (HR 16 juni 2006, NJ 2006/340). Daarvan is, naar het voorlopig oordeel van het hof, in het onderhavige geval sprake, onder meer omdat dat in de brief van 3 oktober 2008 staat. De persoonlijke omstandigheden van werknemer maken dit niet anders.
Volgt bekrachtiging vonnis kantonrechter.