Naar boven ↑

Rechtspraak

Met ingang van 14 juni 2006 hebben werkgever en werknemer een tijdelijke arbeidsovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht gesloten voor de duur van zes maanden. De werkzaamheden bestonden uit het verrichten van chauffeurwerkzaamheden voor Taxibedrijf X. In juni 2006 heeft werknemer 30 uren en in juli 2006 160 uren gewerkt voor werkgever. Voor juni en juli 2006 heeft werknemer salarisspecificaties verstrekt aan werknemer, werknemer heeft in deze maanden in totaal € 1.452,28 netto verdiend (juni 2006 € 243,23 en juli 2006 € 1.209,05). Werknemer stelt zich op het standpunt dat hij dit salaris nooit heeft ontvangen. Werkgever stelt zich op het standpunt dat hij bevrijdend heeft betaald aan de vader van werknemer, die als gemachtigde voor werknemer optrad. Voorts stelt werknemer dat hij in de periode na juli 2006 werkzaamheden heeft verricht voor werkgever. Werkgever betwist dat hij werknemer na juli 2006 heeft opgeroepen.

Het hof oordeelt als volgt. Nu werkgever zich beroept op bevrijdende betaling, dient hij - bij gemotiveerde betwisting van werknemer - zijn stelling te bewijzen. Ten aanzien van de stelling van werknemer dat hij na juli 2006 werkzaam is geweest voor werkgever, heeft werknemer zogenoemde weekstaten overlegd. Op deze weekstaten is te zien dat werknemer in bepaalde periodes taxiritten heeft gereden. De weekstaten zijn ondertekend door Taxibedrijf X. Volgens het hof is daarmee echter niet gezegd dat werknemer deze werkzaamheden heeft verricht na daartoe door werkgever te zijn opgeroepen. Werknemer dient dit te bewijzen.

Volgt aanhouding van de zaak.