Naar boven ↑

Rechtspraak

Werkneemster is vanaf 1999 steeds op basis van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in dienst geweest van Stichting Skoop in verband met vervanging van tijdelijk afwezige werknemers of met verlof afwezig personeel. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor het Primaire Onderwijs van toepassing. In deze cao is een afwijkende regeling inzake opvolgende tijdelijke contracten opgenomen. Werkneemster vordert een verklaring voor recht dat tussen haar en Stichting Skoop een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bestaat, in ieder geval met ingang van 15 januari 2002 dan wel 1 maart 2006 en er in ieder geval op 19 januari 2007, de dag van de ziekmelding. Zij vordert voorts loon tot 1 november 2008. Werkneemster stelt hiertoe dat zij vrijwel onafgebroken in dienst is geweest van Stichting Skoop. Door steeds arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aan te bieden, heeft Skoop zich schuldig gemaakt aan misbruik van recht dan wel slecht werkgeverschap. Voorts derogeert artikel 7:668a BW de cao-bepalingen, aldus werkneemster.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Met de tekst van de cao tot 1 januari 2007 is onverenigbaar de door werkneemster gestelde uitleg van de cao dat de bepalingen van artikel 7:668a BW gelden naast de bepalingen van artikel F1.1 (afwijking ketenregeling) van de cao. Vanaf 1 januari 2007 is een nieuw “regime” gaan gelden. Blijkens de aanhef van artikel 3 van de Cao, is ook hier bedoeld een regeling in de cao op te nemen die artikel 7:668a BW vervangt. Uit de expliciete bepalingen van overgangsrecht (artikel 3.5 van de cao) leidt de kantonrechter af dat de nieuwe regeling van de opeenvolgende arbeidsovereenkomst (bij overschrijding 36 maanden conversie in arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd) pas gaat gelden vanaf 1 januari 2007. Aan de voorwaarden van dat artikel heeft werkneemster niet voldaan. Uit de wet noch uit de cao valt af te leiden dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bestaat. De primaire grondslag wordt derhalve verworpen. Ten aanzien van subsidiaire grondslag (misbruik van recht en slecht werkgeverschap) overweegt het kantonrechter als volgt. Weliswaar zou werkneemster krachtens artikel 7:668a lid 1-4 BW ruimschoots voldoen aan de vereisten voor een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, maar zij miskent daarbij dat de wetgever met het vijfde lid van artikel 7:668a BW heeft beoogd dat werknemers- en werkgeversorganisaties afwijkende bindende afspraken kunnen maken. Dat is in deze cao ook gebeurd (mede) omdat, zoals Stichting Skoop onbetwist heeft gesteld, het binnen het (primair) onderwijs gangbaar was dat reeksen kortdurende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd werden gesloten in verband met vervangingen en toepassing van de wettelijke regeling onwenselijke gevolgen zou hebben.

Volgt afwijzing vordering.