Naar boven ↑

Rechtspraak

Werkneemster (34 jaar) is vanaf 1 oktober 1993 tot 1 juni 2003 in dienst geweest van De Compaan. Deze instelling ondersteunt mensen met een verstandelijke handicap bij het leiden van hun eigen leven. Als begeleidster verzorgde werkneemster aanvankelijk verstandelijk gehandicapte jongeren van 10 tot 18 jaar in hun woonsituatie op de ‘sociowoning’, locatie Fruinstraat. Er was tijdens de werkzaamheden dikwijls sprake van agressie en fysieke mishandeling van begeleiders door cliënten (gebroken ribben, bijtwonden e.d.). Vanuit de Fruinstraat is diverse malen aandacht gevraagd voor de slechte arbeidsomstandigheden, hoge werkdruk en onveilige werkomgeving. Dit alles zonder zichtbaar resultaat. Op 21 mei 2000 is werkneemster, vanwege psychische klachten, arbeidsongeschikt uitgevallen. Daarna heeft zij wel enige tijd op arbeidstherapeutische basis als secretaresse voor De Compaan gewerkt, maar de werkzaamheden van begeleider heeft werkneemster niet meer hervat. De Compaan heeft, na verkregen toestemming van de CWI, bij brief van 20 maart 2003 de arbeidsovereenkomst van werkneemster opgezegd tegen 1 juni 2003. Werkneemster heeft in incident (ex artikel 843a Rv) inzage in alle RI&E-rapporten alsmede PvA's gedurende haar dienstverband gevorderd. Daarnaast heeft werkneemster in hoofdzaak schadevergoeding gevorderd uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag en aanvullende schadevergoeding op grond van 7:658 BW. In eerste aanleg zijn de vorderingen van werkneemster afgewezen.

Het hof oordeelt als volgt. De vordering uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag is verjaard. Het ontslag dateert van 1 juni 2003, terwijl het inleidend exploot dateert van 29 september 2005 en gesteld noch gebleken is dat de verjaring van de vordering eerder is gestuit. Ten aanzien van de vordering uit hoofde van 7:658 BW overweegt het hof als volgt. Werkneemster is bij de uitoefening van haar werkzaamheden jarenlang met grote regelmaat geconfronteerd met een problematiek van forse (mede op haar gerichte) agressie. Voorts is er naar het oordeel van het hof sprake geweest van (i) een woonlocatie die ongeschikt was voor de huisvesting van jongeren met ernstige gedragsproblematiek, (ii) teams die niet goed functioneerden, (iii) een zeer hoog personeelsverloop, (iv) teveel onvoldoende gekwalificeerde invalkrachten, en (v) slechte communicatie tussen de teamleden onderling en (vi) een problematische samenwerking met de direct leidinggevende. Indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat er een causaal verband is tussen de arbeidsongeschiktheid van werkneemster en de uitoefening van haar werkzaamheden, dient te worden beoordeeld of De Compaan heeft voldaan aan de in artikel 7:658 lid 1 BW bedoelde zorgplicht. Naar het oordeel van het hof is dit het geval. De Compaan heeft niet, althans onvoldoende, haar inventarisatie verplichtingen op grond van Arbeidsomstandighedenwetgeving nagekomen, voorts heeft De Compaan niet of nauwelijks adequaat gereageerd op signalen van de Fruinstraat, waren de werkomstandigheden onvoldoende en heeft De Compaan niet juist gehandeld met betrekking tot overplaatsing van werkneemster. De Compaan heeft derhalve zijn zorgplicht geschonden. Volgt benoeming van een deskundige die moet vaststellen of er sprake is van een causaal verband tussen de arbeidsongeschiktheid van werkneemster en de door haar verrichte werkzaamheden.

De subsidiaire grondslag (7:611 BW) wordt verworpen nu werknemer onvoldoende heeft gesteld. De enkele verwijzing naar naar HR 18 maart 2005, RvdW 2005, 46 ter onderbouwing van de stelling dat werkgever een WAO-excedent verzekering had moeten sluiten, is onvoldoende. Het oordeel in het arrest van 18 maart 2005 dat KLM gehouden was om de in die casus aan de orde zijnde risico's voor haar rekening te nemen, eventueel door het sluiten van een adequate verzekering, is gebaseerd op de in die casus relevante omstandigheden.

Volgt aanhouding van de zaak.