Rechtspraak
Werkneemster is op 1 februari 2007 in dienst getreden van TopForce. TopForce is een bedrijf dat zich bezig houdt met advisering en uitvoering van projecten op het gebied van automatisering. Zij verkoopt en implementeert software en detacheert IT-specialisten. Op de arbeidsovereenkomst is een concurrentiebeding van toepassing. Vanaf zijn indiensttreding kwam werknemer in aanmerking (met nog drie anderen) om een aspirant-partner-traject te volgen, met de bedoeling uiteindelijk een aandelenbelang te verkrijgen in het kapitaal van de groepsholding TopForce Holding B.V. Uiteindelijk hebben partijen geen overeenstemming weten te bereiken over het partnership van werknemer en zijn de onderhandelingen zelfs geëscaleerd. Werknemer is per 12 februari 2009 op non-actief gesteld in afwachting van een ontbindingsverzoek. Thans vordert werknemer schorsing van het concurrentiebeding. Hij voert daartoe als gronden aan dat het concurrentiebeding onduidelijk is geformuleerd, een relatiebeding voldoende het bedrijfsdebiet van werkgever beschermt, het beding onredelijk zwaar op hem drukt en de beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan de schuld van TopForce is te wijten zodat werknemer in redelijkheid niet aan het beding kan worden gehouden.
De kantonrechter oordeelt als volgt. De redactie van het concurrentiebeding verdient misschien geen “schoonschrijfprijs”, maar is voldoende duidelijk. Het feit dat een relatiebeding en een ronselbeding aan het concurrentiebeding zijn gekoppeld (en zeker dat de redactie van die bedingen uitleg behoeft) zal er, naar verwachting van de voorzieningenrechter, niet toe leiden dat het hele beding nietig wordt geacht. Dat het in de arbeidsovereenkomst vastgelegde concurrentiebeding geen territoriale beperking kent zal, zeker in een geval waarin TopForce niet bereid zou zijn die beperking alsnog aan te brengen, naar in een bodemprocedure met grote waarschijnlijkheid leiden tot een gedeeltelijke vernietiging, althans wijziging van het beding. Maar niet tot volledige vernietiging. Indien werknemer impliciet of zelfs expliciet heeft willen aanvoeren dat TopForce aan het concurrentiebeding geen rechten kàn ontlenen omdat zij de arbeidsovereenkomst schadeplichtig heeft opgezegd (althans een daarmee gelijk te stellen situatie heeft laten ontstaan) dan kan hij in die lezing van de feiten niet worden gevolgd. De arbeidsovereenkomst eindigt door de beslissing van de kantonrechter op het ontbindingsverzoek (als TopForce de daaraan verbonden vergoeding tenminste wil betalen). Het (enkele) feit dat er ten laste van TopForce aan werknemer een vergoeding wordt toegekend waarbij een hogere correctiefactor dan C = 1 wordt toegekend, brengt niet mee dat daarmee de schadeplichtigheid van de werkgever als bedoeld in artikel 7:653 BW is gegeven. Uit de motivering die in de eerder aangehaalde tussenbeschikking voor de (hogere) correctiefactor is gegeven, valt dit ook niet af te leiden, in het bijzonder gelet op de nadruk die gelegd is op het feit dat TopForce werknemer naar de mening van de kantonrechter ten onrechte op non-actief had gesteld. Een ‘gewone’ belangenafweging maakt het voorgaande niet anders.
Volgt afwijzing vordering.