Naar boven ↑

Rechtspraak

Werknemer (52 jaar) is in 1990 bij KLM in dienst getreden. Sedert oktober 1999 is het functiebestanddeel in de salarisberekening voor werknemer, vallende in de categorie “resterende vlieger” in de rang van tweede officier MD-11, 1.500. Dit is het maximum voor de categorie resterende vlieger. Met ingang van 1 januari 2006 is artikel 1 sub d van bijlage 2 bij de CAO gewijzigd. Deze wijziging betekent voor werknemer als resterende vlieger in de rang van tweede officier MD-11, dat zijn functiebestanddeel 1.050 is. Dit is het nieuwe maximum voor de resterende vlieger geworden. Werknemer vordert salarisbetaling op basis van het functiebestanddeel 1500. Werknemer stelt daartoe dat hij op gelijke wijze dient te worden behandeld als eerste officieren ten aanzien van wie een uitzondering is gemaakt in de overgangsregeling. De KLM wijst erop dat de functiegroep eerste en tweede officieren niet vergelijkbaar is, daar eerste officieren enkel in Europa vliegen. Ten aanzien van deze groep is een uitzondering gemaakt, omdat behoud van hun functiebestanddeel enkel zou kunnen worden gerealiseerd door intercontinentale vluchten te vliegen. Dit zou een aanmerkelijke verzwaring van het werkritme en -taken van de eerste officieren opleveren. Dit geldt niet voor tweede officieren, die immers reeds intercontinentale vluchten vliegen.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Met KLM is hij van mening dat het onderscheid tussen eerste en tweede officieren gerechtvaardigd is. Daarbij komt dat werknemer zelf had kunnen solliciteren naar een hogere functie (waardoor zijn salarisomvang behouden bleef), maar dit niet heeft gedaan. De KLM heeft de cao en de daarop gebaseerde protocollen dan ook juist toegepast.

Volgt afwijzing loonvordering werknemer.