Naar boven ↑

Rechtspraak

Werknemer is per 1 april 2003 bij Eiffel in dienst getreden als accountmanager tegen een bruto maandsalaris van € 3.200,-. Tussen werknemer en Eiffel is een concurrentiebeding van kracht. Per 1 januari 2007 is werknemer business unit manager geworden bij Eiffel en tevens lid van het managementteam tegen een bruto maandsalaris van € 4.450,-. Sinds februari 2008 werkt werknemer als consultant waarbij hij lid van het managementteam is gebleven, tegen een salaris van € 5.000,- per maand. Werknemer is vervolgens in dienst getreden van Ebbinge Executive Interim Management. Eiffel heeft in eerste aanleg naleving van het concurrentiebeding gevorderd. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen, omdat sprake zou zijn van een ingrijpende wijziging waardoor het concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken (en daardoor opnieuw schriftelijk had moeten zijn overeengekomen). Tegen keert Eiffel zich in hoger beroep.

Het hof oordeelt als volgt. Door Eiffel is onbestreden gesteld dat het managementteam van Eiffel niet per definitie wordt gevormd door mensen die een bepaalde functie hebben. Het managementteam binnen Eiffel bevindt zich aan de business zijde en bestaat uit een vertegenwoordiging uit het “veld”. De directie (staf) van Eiffel staat los van de business zijde en daarmee ook van het managementteam. Zowel toen werknemer business unit manager en lid van het managementteam werd als op het moment dat werknemer consultant werd waarbij hij lid bleef van het managementteam is naar het voorlopig oordeel van het hof geen sprake van een ingrijpende wijziging. Werknemer bleef werkzaam aan de business zijde, de functie, door Eiffel ook wel ‘rol’ genoemd, van werknemer wijzigde slechts in die zin dat hij nu deels de kar trok. Het salarisverloop van werknemer is ook niet zodanig dat hieruit de conclusie valt te trekken dat de functie van business unit manager aanmerkelijk zwaarder was. Naar het voorlopig oordeel van het hof is sprake geweest van een natuurlijk verloop in functies op grond van de kwaliteiten van werknemer. Het hof acht in dit geval vooralsnog niet aannemelijk geworden dat het beding ten gevolge van de hiervoor genoemde functiewijzigingen aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken en dat het beding om die reden opnieuw schriftelijk had moeten worden aangegaan (HR 5 januari 2007, JAR 2008, 37 en 38 (AVM-arresten)). Naar het oordeel van hof is voorts geen sprake van onbillijke benadeling van werknemer (7:653 lid 2 BW) noch reden voor het toekennen van een billijke vergoeding ex artikel 7:653 lid 4 BW.

Volgt vernietiging vonnis kantonrechter.