Rechtspraak
Eiser heeft als interim-directeur werkzaamheden verricht voor Drechtsteden op basis van een overeenkomst van opdracht welke van rechtswege zou eindigen per 17 oktober 2007. Begin juli 2007 is door medewerkers van Drechtwerk aan de voorzitter van het algemeen bestuur van Drechtwerk, melding gemaakt van niet passend declaratiegedrag door de voltallige directie van Drechtwerk, waaronder de interim-directeur. Naar aanleiding van deze melding is een onderzoek verricht naar het declaratiegedrag van de interim-directeur. De interim-directeur is na afloop van de overeengekomen opdrachtduur werkzaamheden blijven verrichten voor Drechtwerk in afwachting van een vervanger. Op 13 november 2007 heeft Drechtsteden aan de interim-directeur bericht dat zijn overeenkomst per 30 november 2007 van rechtswege zou eindigen. De interim-directeur stelt zich thans op het standpunt dat Drechtwerk onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, door het onderzoek naar het declaratiegedrag onzorgvuldig te verrichten. Voorts is volgens de interim-directeur sprake van voortzetting van een overeenkomst van opdracht voor onbepaalde tijd en heeft de contractuele opzegtermijn van 3 maanden te gelden, zodat Drechtwerk schadeplichtig heeft opgezegd.
De rechtbank oordeelt als volgt. Niet is gebleken dat Drechtwerk onzorgvuldig heeft gehandeld jegens de interim-directeur. Dat medewerkers onnodig op de hoogte zijn gesteld van de aantijgingen jegens de interim-directeur is onvoldoende komen vast te staan. Voorts is voldoende voortvarend gehandeld, in ieder geval niet in strijd met de Klokkenluidersregeling. Wel acht de rechtbank sprake van een schadeplichtige - want te korte - opzegging van de voortgezette overeenkomst van opdracht. Anders dan de interim-directeur betoogt geldt evenwel niet de contractuele opzegtermijn, nu partijen daarover geen uitdrukkelijke afspraken hadden gemaakt bij verlenging alsmede dat de interim-directeur wist dat de verlenging slechts van korte duur zou zijn (te weten totdat voor hem vervanging was gevonden). Op grond van de redelijkheid en billijkheid diende Drechtwerk een opzegtermijn van een maand in acht te nemen.
De vordering wordt grotendeels afgewezen.