Naar boven ↑

Rechtspraak

Werknemer (30 jaar) is op 1 februari 2007 in dienst getreden bij TopForce in de functie van senior manager (salaris: € 7.700). Op de arbeidsovereenkomst met werknemer is een concurrentie-, relatie- en geheimhoudingsbeding van toepassing. Vanaf zijn indiensttreding kwam werknemer in aanmerking (met nog drie anderen) om een aspirant-partner traject te volgen, met de bedoeling uiteindelijk een aandelenbelang te verkrijgen in het kapitaal van de groepsholding TopForce Holding. In 2008 is werknemer door zittende partners aangesproken op zijn gedrag en medio eind 2008 is aan werknemer te kennen gegeven dat hij voorlopig geen partner zou worden. De opstelling van werknemer heeft nadien geleid definitieve afwijzing van werknemer als aspirant-partner. Medio 2009 is hierdoor verschil van inzicht en een vertrouwensbreuk ontstaan tussen TopForce en de (teleurgestelde) werknemer. Volgens TopForce was met name de houding en communicatie van werknemer het probleem. Hij stelde zich arrogant en allesbepalend op, nam geen aanwijzingen van de directie aan en intimideerde medewerkers. Dit alles heeft geleid tot een non-actiefstelling van werknemer. Thans verzoekt TopForce ontbinding van de arbeidsovereenkomst zonder vergoeding. Volgens TopForce dient geen acht te worden geslagen op het concurrentiebeding bij de bepaling van een vergoeding, omdat daarvoor een andere procedure is bestemd (7:653 lid 4 BW). Bij tussenbeschikking van 9 juni 2009 (zie AR 2009-628) heeft de kantonrechter geoordeeld dat indien werknemer gebonden zou zijn aan het concurrentiebeding, hem naast de vergoeding (C=1,5) een aanvullende vergoeding zou toekomen. Inmiddels is in kort geding komen vast te staan dat het concurrentiebeding van kracht blijft.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Ontbinding vindt plaats per 1 augustus 2009 met toekenning van een vergoeding van € 13.000,00 + € 27.000,00 = € 40.000,00 bruto. Hierbij is uitdrukkelijk rekening gehouden met de gebondenheid voor de duur van zes maanden aan het concurrentiebeding.