Naar boven ↑

Rechtspraak

Werknemer is van 8 december 1965 tot en met 8 december 1967 als monteur in loondienst werkzaam geweest voor (de rechtsvoorganger van) Van Buuren. Van 1974 tot 1975 is hij als lasser in dienst geweest bij CuraƧaose Dokmaatschappij. Van 1975 tot en met 1998 is hij zelfstandig rijschoolhouder geweest. In september 1997 is bij werknemer de ziekte mesothelioom vastgesteld. Op 17 oktober 1997 heeft werknemer Van Buuren aansprakelijk gesteld voor de schade. De kantonrechter heeft de vorderingen van werknemer afgewezen. De rechtbank heeft de vorderingen alsnog toegewezen. De Hoge Raad heeft in 2006 (LJN: AU6927) het vonnis van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar het hof. In dit geding na verwijzing dient te worden beoordeeld of werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor Van Buuren is blootgesteld aan asbest en, als dat komt vast te staan, of Van Buuren heeft voldaan aan zijn zorgplicht ex artikel 7:658 lid 1 BW. Voor de beoordeling van het laatste heeft de Hoge Raad in rechtsoverweging 4.8 van genoemd arrest een verwijzingsinstructie gegeven. Tevens dient in dit geding te worden beoordeeld of de vorderingen van de Erven (werknemer is in 1998 overleden) zijn verjaard.

Het hof oordeelt als volgt. Werknemer (de Erven) dient te stellen en bij betwisting te bewijzen dat het ongeval is overkomen in de uitoefening van de werkzaamheden. Het hof acht werknemer niet geslaagd in dit bewijs. Tegenover de stelling van werknemer (dat het vervangen van bepaalde pijpen in een oude postkamer tot blootstelling aan asbest leidt) staat de zeer gemotiveerde betwisting van Van Buuren dat de schade vermoedelijk bij andere werkgevers is ontstaan. Hierbij komt dat de advocaat van werknemer aanvankelijk heeft gesteld dat werknemer (ook) bij deze derde werkgever aan asbest is bloot gesteld. Anders dan werknemer meent, is - mede gezien het feit dat inmiddels meer dan 30 jaar na het vermoedelijke schadeveroorzakende feit is verstreken - er geen aanleiding de zogenoemde omkeringsregeling toe te passen. Het voorgaande leidt ertoe dat niet is komen vast te staan dat werknemer gedurende zijn dienstbetrekking met Van Buuren verrichte werkzaamheden is blootgesteld aan asbeststof. De Erven hebben om die reden geen vordering op Van Buuren. Of Van Buuren aan haar zorgplicht heeft voldaan en of de vordering van de Erven (gedeeltelijk) is verjaard behoeft derhalve geen behandeling.

Volgt bekrachtiging vonnis kantonrechter.