Naar boven ↑

Rechtspraak

Nadat werknemer in een bodemprocedure zich op de vernietigbaarheid van de beëindigingsovereenkomst met werkgever heeft beroepen, verzoekt werkgever voorwaardelijk ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Werknemer heeft vervolgens een onvoorwaardelijk tegenverzoek gedaan. Bij tussenbeschikking van 9 april 2009 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk ontbonden, doch werknemer opgedragen bewijs te leveren dat de directeur hem heeft geschopt en/of geslagen in het kader van de eventueel toe te kennen vergoeding. Werknemer heeft twee politieagenten laten getuigen, die hebben vastgesteld dat werknemer is mishandeld. Daarbij merkt werknemer op dat de kantonrechter in zijn tussenbeschikking niet voorwaardelijk, maar onvoorwaardelijk had moeten ontbinden.

De kantonrechter oordeelt thans als volgt. Nu de ontbinding wegens verstoorde arbeidsrelatie is ingediend, terwijl onzekerheid bestaat omtrent de rechtsgeldigheid van de tussen partijen gesloten beëindigingsovereenkomst, dient de ontbinding afhankelijk te worden gesteld van de uitkomst van deze bodemprocedure (derhalve voorwaardelijk). Wel acht de kantonrechter werknemer geslaagd in het bewijs, zodat in rechte is komen vast te staan dat werkgever werknemer heeft geslagen en/of geschopt. Dit betekent dat werknemer recht heeft op een vergoeding van C=2. Werkgever heeft onvoldoende gesteld dat hij niet in staat is een dergelijke vergoeding te voldoen.

Volgt ontbinding van de arbeidsovereenkomst.