Naar boven ↑

Rechtspraak

Geen sprake van stilzwijgende voortzetting arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd

Werknemer heeft op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (welke per 1 februari 2008 tot een einde zou komen) werkzaamheden verricht voor VDR Vastgoed. Partijen hebben medio eind 2007 en begin 2008 gesproken over voortzetting van de werkzaamheden waarbij tevens is gesproken over een eventuele nieuwe arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Voorts is gesproken over de bonusregeling van werknemer. Werknemer stelt zich in deze procedure op het standpunt dat zijn arbeidsovereenkomst stilzwijgend is verlengd. Voorts maakt hij aanspraak op de volgens hem vastgestelde bonus. De kantonrechter heeft VDR veroordeeld om aan werknemer een bonus toe te kennen ad € 34.752. De gevorderde wedertewerkstelling op grond van stilzwijgende voortzetting heeft de kantonrechter afgwezen. Zowel VDR als werknemer hebben tegen dit oordeel hoger beroep aangetekend.

Het hof oordeelt als volgt. Anders dan VDR meent, is het hof met de kantonrechter van oordeel dat de enkele voorwaarde aan toekenning van de bonus voor werknemer een accountantsverklaring betreft. Anders dan werknemer meent, is niet komen vast te staan dat hij (werknemer) recht heeft op meer dan het reeds toegewezen bedrag ad € 34.752. Met betrekking tot de stelling van werknemer dat sprake is van een stilzwijgende voortzetting van de arbeidsovereenkomst, overweegt het hof als volgt. Uitgangspunt is, zoals ook de kantonrechter heeft aangenomen, dat voor de beantwoording van de vraag of een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd stilzwijgend is verlengd, het erop aankomt of de werknemer op grond van gedragingen van de werkgever heeft mogen aannemen dat de arbeidsovereenkomst na afloop van de tijd waarvoor deze was aangegaan stilzwijgend werd voortgezet (HR 19 oktober 2007, JAR 2007/284). Op grond van de (e-mail)correspondentie is het hof van oordeel dat de voorliggende vraag in casu voorshands negatief moet worden beantwoord. VDR heeft in haar e-mailbericht van 26 november 2007 duidelijk gemaakt dat uitgangspunt voor haar was dat de arbeidsovereenkomst per 1 februari 2008 zou eindigen, zij het dat op dat moment bij haar nog de bereidheid bestond om een nieuwe arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (nodig om projectwerkzaamheden Hordijk 1 te laten uitvoeren). Ook in het vervolg van de e-mailcorrespondentie tussen partijen wordt nog met regelmaat over de periode na 31 januari 2008 gesproken, maar dat partijen het feitelijk eens zijn geworden over een nieuwe arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, kan uit die correspondentie zeker niet worden gedistilleerd. Hooguit blijkt uit deze correspondentie dat bij partijen de wil voorzat na 31 januari 2008 op enigerlei wijze zaken met elkaar te blijven doen (ten behoeve van het project Hordijk 1) af te sluiten. Wel blijkt uit de vervolgcorrespondentie zonneklaar dat de lopende arbeidsovereenkomst op 31 januari 2008 zou eindigen. Meest illustratief is in dat verband het telkens terugkerende item 'resterende vakantiedagen' eindigend met de opgave van werknemer in zijn e-mail van 21 januari 2008 aan hoofd personeelszaken van VDR en de daaraan ten grondslag liggende berekening. Over wat partijen op 21 januari 2008 feitelijk met elkaar hebben besproken en mogelijk zijn overeengekomen, hebben partijen volstrekt tegenover elkaar staande lezingen. Werknemer is daarbij bovendien niet consistent in zijn stellingname. In een e-mailbericht van 21 januari 2008 aan zijn juridisch adviseur meldt hij immers dat hij overeenstemming met VDR heeft bereikt inzake een verlenging van de arbeidsrelatie tot 31 juli 2008, terwijl hij in een e-mailbericht van 14 februari 2008 aan voornoemde adviseur stelt dat 'een afronding van de gesprekken niet heeft plaatsgevonden' en voorts dat het dienstverband stilzwijgend met een jaar is verlengd. Het enkele feit - voor zover dit zou komen vast te staan - dat sprake is geweest van verrichtte werkzaamheden na 31 januari 2009 baat werknemer niet, daar de voortgezette werkzaamheden ook op basis van een overeenkomst van opdracht hebben kunnen plaatsvinden. De grief van werknemer faalt derhalve.

Volgt bekrachting vonnis kantonrechter.