Rechtspraak
Werkgever voert een onderneming in de boomkwekerij. Naar zijn zeggen heeft hij geen personeel in dienst, maar maakt hij - indien noodzakelijk - enkel gebruik van ZZP'ers of uitzendkrachten. Werknemer stelt zich op het standpunt dat hij werkzaamheden heeft verricht op basis van een arbeidsovereenkomst en niet als ZZP'er. Werknemer heeft zich op het rechtsvermoeden van artikel 7:610a BW beroepen. Het hof heeft bij tussenarrest werkgever opgedragen tegenbewijs te leveren ten aanzien van dit vermoeden. Daarbij heeft het hof overwogen dat als positieve indicaties heeft te gelden:
* de niet weersproken wijze van gezagsuitoefening door werkgever ten aanzien van de wijze waarop de arbeid moest worden verricht;
* het niet weersproken feit dat de door werknemer verrichte arbeid behoort tot de normale bedrijfsarbeid van werkgever en dat werknemer zijn werkzaamheden op dezelfde tijdstippen als de andere werknemers van werkgever verrichtte en pauzeerde;
* het afgesproken uurtarief (€ 12,50), dat dichter bij het uurloon van een werknemer dan bij dat van een zelfstandige ligt;
* werknemer heeft de werkzaamheden persoonlijk verricht, terwijl niet aannemelijk is gemaakt dat werkgever zich zonder toestemming van werkgever door anderen mocht laten vervangen;
* werkgever heeft de spuitinrichting en het gif ter beschikking gesteld;
* werknemer bezat geen bijzondere deskundigheid ten aanzien van het bestrijden van onkruid (met gif).
Het hof oordeelt als volgt. Uit de door werkgever als partijgetuige afgelegde verklaring valt weliswaar af te leiden dat er tussen werkgever en werknemer in de pre-contactuele fase niet gesproken is over een als zodanig aangeduide arbeidsovereenkomst, maar op grond van de door partijen gemaakte afspraak (werk op basis van oproep) en de feitelijke verhoudingen gedurende de werkzaamheden (richtlijnen, aanwijzingen en gelijke behandeling met het overige personeel) kan worden aangenomen dat sprake was van een gezagsverhouding. Werkgever is derhalve niet geslaagd in het leveren van tegenbewijs, zodat moet worden uitgegaan van het bestaan van een arbeidsverhouding.
Volgt bekrachtiging vonnis(sen) kantonrechter.