Rechtspraak
Werknemer is vanaf 2001 in dienst van World Wide Security Group (hierna: WWS). Tussen WWS en werknemer is ten aanzien van de reiskostenvergoeding afgesproken dat werknemer de afstand van locatie A tot aan adres werkgever krijgt uitbetaald, terwijl hij feitelijk - althans vanaf 2005 - op locatie B woonachtig is. In de periode 2004 tot 2007 heeft WWS de reiskosten uitbetaald gerekend vanaf de feitelijke woonplaats van werknemer. Thans vordert WWS terugbetaling van hetgeen teveel is betaald (€ 20.000). Werknemer stelt zich op het standpunt dat een berekening van de reiskostenvergoeding vanaf een fictieve woonplaats (in plaats van de feitelijke woonplaats) in strijd is met de CAO. Partijen verzoeken de kantonrechter uitsluitsel te geven welke reiskostenvergoedingsregeling van toepassing is ex artikel 96 Burgerlijke Rechtsvordering.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Inhoudelijk lijkt het geschil zich toe te spitsen op de vraag wat in het relevante tijdvak in de van toepassing zijnde CAO is bepaald ten aanzien van de vergoeding van reiskosten, en dan vooral: of, en zo ja met ingang van welke datum, in de CAO is bepaald dat de werkgever bevoegd is om, indien de werknemer gedurende de looptijd van de arbeidsovereenkomst verder weg gaat wonen van de plaats of plaatsen waar hij gewoonlijk zijn arbeid verricht, de reiskostenvergoeding te berekenen alsof die verhuizing niet heeft plaatsgevonden. Indien komt vast te staan hoe één en ander in de CAO is geregeld, wordt de vraag naar wat partijen zijn overeengekomen naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter minder relevant. Vast staat immers dat de CAO voor de Evenementenbegeleiding 'Vaste werknemers en oproepkrachten' in de arbeidsovereenkomst van toepassing is verklaard en eveneens kan als vaststaand worden aangenomen dat partijen over de reiskostenvergoeding geen afspraak hebben gemaakt die in voor werknemer gunstige zin afwijkt van de CAO-bepalingen. Wanneer dan komt vast te staan dat in enig tijdvak de CAO voor de werkgever niet een bevoegdheid als hiervoor bedoeld insluit, dan lijkt vooralsnog de conclusie gerechtvaardigd dat WWS (een deel van) de betaalde reiskostenvergoeding niet van werknemer kan terugvorderen, al was het maar omdat zelfs indien tussen partijen de afspraak zou zijn gemaakt dat dit wél kan, deze wegens strijd met de CAO als nietig dient te worden beschouwd. Uit de relevante CAO-bepalingen lijkt te kunnen worden afgeleid dat eerst met ingang van 1 januari 2007 in de CAO - om precies te zijn: in artikel 29 lid 4 - voor de werkgever de bevoegdheid is opgenomen bij de reiskostenvergoeding rekening te houden met het voormalige woonadres van de werknemer indien hij gedurende de looptijd van het contract is verhuisd naar een woonplaats die verder is verwijderd van de gebruikelijke plaats(en) waar gewerkt wordt. De kantonrechter verzoekt partijen hun standpunt ten aanzien van voormelde voorlopige conclusie kenbaar te maken alsook hun visie te geven op de voorlopige conclusie dat hetgeen in de CAO is bepaald ten aanzien van de reiskostenvergoeding vóór gaat op hetgeen tussen partijen zou zijn afgesproken.
Volgt aanhouding van de zaak.