Rechtspraak
Werkneemster is sinds 1 april 1999 in dienst van (de rechtsvoorganger van) werkgeefster als poetsvrouw. Op 21 februari 2007 is werkneemster uitgevallen wegens ziekte. Nadien is aan werkgeefster een loonsanctie opgelegd door het UWV, wegens schending van de re-integratieverplichtingen. Bij eerdere beschikking is werkgeefster veroordeeld tot betaling van 95% van het loon vanaf augustus 2007 tot maart 2008 en vanaf maart 2008 nog 75%. Thans vordert werkneemster loon over de periode augustus 2007 tot januari 2009, stellende dat zij krachtens de toepasselijke CAO recht heeft gehad op meer loon.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Het enkele feit dat werkneemster in het kort geding geen notie heeft gemaakt van de loonhoogte conform de CAO, maakt niet dat thans sprake is van misbruik van recht of schending van artikel 6:248 BW. Omdat partijen ervan uitgaan dat de CAO op hun rechtsbetrekking van toepassing is, zal de kantonrechter daarvan uitgaan en de vorderingen toewijzen. De wettelijke verhoging wordt gematigd, daar werkneemster pas zeer laat haar vordering heeft ingesteld. De vordering tot vergoeding van de kosten van inschakeling van het ‘externe bureau’ ter berekening van de loonvordering, wordt afgewezen. Naar het oordeel van de rechter hoort een dergelijke berekening bij het algemene takenpakket van de advocaat.