Werknemer (ambtenaar) was van 15 december 1999 tot 1 mei 2001 in dienst van de Gemeente Utrecht bij de Reinigings- en Havendienst. Tijdens een werkpauze heeft een collega-ambtenaar werknemer met twee armen bij zijn nek gegrepen, terwijl werknemer op een stoel zat. Vervolgens is de stoel gekanteld, zodat werknemer enige tijd met zijn volle gewicht aan zijn nek in de armen van zijn collega bleef hangen. Werknemer heeft zich vervolgens ziek gemeld. Werknemer heeft de Gemeente Utrecht aansprakelijk gesteld voor de geleden schade. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Gemeente Utrecht aansprakelijk is voor de fout van de collega-ambtenaar. Daartoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat de zogenoemde functionele band ruim moet worden uitgelegd. In dat kader is van belang dat het incident zich heeft voorgedaan tijdens werktijd in een werksfeer waarin het 'normaal' werd gevonden dat werknemers onderling 'stoeiden'. Het hof heeft geoordeeld dat geen sprake is van een functionele band, omdat de opdracht van de Gemeente Utrecht niet heeft bijgedragen aan het doen ontstaan van het incident, dan wel de kans daartoe (statistisch) heeft vergroot. Werknemer heeft tijdig cassatieberoep ingesteld.

De Hoge Raad oordeelt als volgt. Het hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot artikel 6:170 lid 1 BW, doordat zij zich heeft beperkt tot een beantwoording van de vraag of de kans op de fout is vergroot door een opdracht aan de werknemer tot het verrichten van een 'bepaalde taak'. Daarmee heeft het of alle overige omstandigheden van het geval ten onrechte buiten beschouwing gelaten.

Volgt vernietiging van het arrest van het hof.