Naar boven ↑

Rechtspraak

Voorwaardelijke ontbinding onder de opschortende voorwaarde dat het ontbindingsverzoek tegen een collega-werknemer wordt afgewezen, is in strijd met het ontslagstelsel

Graf Holland (werkgever) verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst met werknemer wegens bedrijfseconomische omstandigheden, 'onder de voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst met de heer X niet wordt ontbonden'. Graf Holland heeft namelijk verzocht de arbeidsovereenkomst met de heer X te ontbinden, omdat hij lid was van een OR. Dat verzoek is afgewezen, maar inmiddels loopt daartegen een herroepingsprocedure. Mocht de uitkomst negatief zijn voor Graf Holland, dan dient werknemer alsnog af te vloeien.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Naar oordeel van de kantonrechter is het uitspreken van de ontbinding onder een dergelijke opschortende voorwaarde niet mogelijk, omdat een dergelijke voorwaarde in strijd komt met het stelsel van het ontslagrecht en van de ontbindingsprocedure in het bijzonder. De ontbindingsprocedure is een procedure gericht op het verkrijgen van een spoedige beslissing omtrent het al dan niet eindigen van de arbeidsovereenkomst (zie onder meer HR 21 oktober 1983, NJ 1984, 296). Door ontbinding uit te spreken onder de gevraagde voorwaarde wordt een periode gecreƫerd waarbij een bestaande zekerheid, namelijk het voortbestaan van de arbeidsovereenkomst, wordt omgezet in onzekerheid. Immers het zal gedurende enige tijd niet duidelijk zijn of de arbeidsovereenkomst al dan niet zal eindigen. Het al dan niet eindigen wordt immers afhankelijk gesteld van de vraag of de arbeidsovereenkomst met heer X al dan niet wordt ontbonden. Die vraag ligt voor in een, op dezelfde dag als de onderhavige zaak, behandeld verzoek tot herroeping als bedoeld in artikel 390 Rv. In dat verzoek wordt weliswaar tegelijkertijd met deze beschikking een beschikking gegeven, maar tegen die beschikking staat voor beide partijen, Graf Holland en heer X (beperkt tot de in art. 80 Wet op de rechtelijke organisatie genoemde gronden) cassatie open (art. 388 lid 2 Rv). Dat brengt met zich dat onzekerheid zal ontstaan over de vraag of de arbeidsovereenkomst met verweerder al dan niet zal eindigen, welke onzekerheid minimaal zal voortduren totdat de cassatietermijn is verstreken, en maximaal totdat in cassatie uitspraak zal zijn gedaan. Een dergelijke situatie is niet verenigbaar met het wezen van de ontbindingsprocedure. (Vgl. over ontbinding onder opschortende voorwaarde ook S.F. Sagel, Bijzondere ontbindingen: voorzover vereist, onder voorwaarde(n) of met vergoeding onder voorwaarde(n), Deel 1, arbeidsrecht 2002,24 en mr. W.H.A.C.M. Bouwens, de voorwaardelijke ontbinding, Sociaal recht, 2004, 2, p. 182)). De vergelijking met de voorwaardelijke ontbinding die veelal na een gegeven ontslag op staande voet wordt uitgesproken gaat niet op. In een dergelijk geval wordt door de voorwaardelijke ontbinding juist een einde aan de onzekerheid gemaakt door in ieder geval een datum vast te stellen waarop de arbeidsovereenkomst in ieder geval zal eindigen. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.