Rechtspraak
Werknemer is op 1 januari 2003 in dienst getreden van werkgever voor de duur van een jaar. Partijen zijn overeengekomen dat bij een tweede verlenging van het tijdelijke contract voorafgaande opzegging noodzakelijk is. Op 31 oktober 2005 wordt werknemer op staande voet ontslagen. In kort geding en in een bodemprocedure wordt geoordeeld dat het ontslag op staande voet ongeldig is en wordt werkgever veroordeeld tot doorbetaling van het loon. Werkgever stelt zich op het standpunt dat het nietig ontslag op staande voet, moet worden geconverteerd in een rechtsgeldige opzegging van het bepaalde tijdscontract, zodat loondoorbetaling op 1 januari 2006 is geƫindigd.
Het hof oordeelt als volgt. De strekking van het vernietigde ontslag op staande voet beantwoordt niet in zodanige mate aan een geldige, tijdige opzegging van een verlengde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, dat de ontslagbrief moet worden aangemerkt als een reguliere opzegging. Het ligt immers in de rede dat met de overeengekomen tijdige opzegging van de derde overeenkomst voor bepaalde tijd is beoogd helderheid te scheppen over het al dan niet ontstaan van een vast dienstverband na het verstrijken van de derde termijn, in dit geval per 1 januari 2006. Werknemer heeft onweersproken gesteld dat werkgever zich eerst bij het indienen van zijn reconventionele vordering, derhalve op 12 juli 2006, erop heeft beroepen dat dit gevolg door de gewenste conversie niet zou zijn ingetreden. Honorering van het beroep op conversie zou daarmee in strijd komen met het doel waarvoor opzegging is overeengekomen. Niets stond werkgever ook in de weg aan het alsnog regulier beƫindigen van de arbeidsovereenkomst nadat werknemer de vernietigbaarheid had ingeroepen van het ontslag op staande voet.