Rechtspraak
Werknemer (58 jaar) is sinds 1998 in dienst getreden van de Stichting Quo Vadis, als groepsleerkracht. Op 29 juni 2009 heeft de Stichting het Ontslagbesluit genomen wegens disfunctioneren van werknemer als groepsleerkracht. Tegen dit oordeel heeft werknemer een beroepsprocedure bij de Commissie van Beroep ingesteld. Hangende dit onderzoek, verzoekt werknemer thans voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst onder toekenning van een vergoeding.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Het verzoek is gericht op toekenning van een billijke vergoeding analoog aan de vergoeding die in een artikel 7:681 BW procedure aan de orde zou kunnen komen. Omdat werknemer het verzoek tijdig heeft gedaan, moet hij ontvankelijk worden verklaard. De kantonrechter acht de handelwijze van de Stichting niet verwijtbaar. De Stichting heeft veel in werknemer geïnvesteerd en daarbij steeds de beste en juiste bedoeldingen gehad. Derhalve oordeelt de kantonrechter dat werknemer recht heeft op een vergoeding van € 75.000 indien de Commissie van Beroep het Ontslagbesluit niet geldig oordeelt.