Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitleg concurrentiebeding op grond van Haviltex

Werknemer is sinds 2003 in dienst van Eneco. Vanaf 1 september 2008 is werknemer voor een ander bedrijfsonderdeel van Eneco gaan werken. Voor de nieuwe arbeidsovereenkomst zijn partijen een non-concurrentiebeding overeengekomen. Op 30 juli 2009 zegt werknemer de arbeidsovereenkomst op met als reden het starten van een eigen onderneming in energieadvies. Eneco vordert bij voorlopige voorziening een verbod tot het uitoefenen van enige activiteiten door werknemer. Werknemer verweert zich als volgt. Op grond van vaste jurisprudentie dient een concurrentiebeding zuiver geformuleerd te zijn en, in elk geval voor de werknemer, niet voor nadere uitleg vatbaar te zijn wat hem wordt verboden. Hiervan is in casu geen sprake. Artikel 1.1 van het beding bevat de bepaling: 'genoemde beperkingen gelden slechts voor werkzaamheden welke vergelijkbaar zijn met de werkzaamheden van de werknemer als bedoeld in artikel 2.1'. De verboden werkzaamheden dienen derhalve uitdrukkelijk werkzaamheden te betreffen als bedoeld in artikel 2.1. Geen van de arbeidsovereenkomsten van werknemer bevat echter een artikel 2.1., zodat de werkzaamheden niet nader zijn omschreven en waardoor grote onduidelijkheid en onzekerheid is geschapen. Aan de overtreding van het beding heeft Eneco een boete willen verbinden, maar deze is slechts gekoppeld aan 'overtreding van het bepaalde in artikel 12.1 van de overeenkomst'. Ook artikel 12.1. is niet aanwezig, noch is duidelijk naar welk artikel eventueel verwezen wordt. Het is voor werknemer dus geenszins duidelijk wat Eneco wenst te verbieden en waarop de boetebepaling betrekking heeft. Van een geldig tot stand gekomen non-concurrentiebeding kan dus geen sprake zijn.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Bij de beoordeling van de betekenis van het beding komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Het onder 1.1. opgenomen concurrentiebeding is op zichzelf volstrekt duidelijk. Onduidelijkheid ontstaat slechts door de laatste woorden van de laatste zin van het beding onder 1.1. In deze zin wordt het concurrentiebeding beperkt tot werkzaamheden welke vergelijkbaar zijn met de werkzaamheden van werknemer, als bedoeld in artikel 2.1. Nu artikel 2.1. niet bestaat meent werknemer dat onduidelijkheid kan bestaan over deze werkzaamheden. Het is echter voor partijen volstrekt duidelijk welke werkzaamheden werknemer heeft verricht bij Eneco als medewerker accountmanagement collectieven en intermediairs. De toevoeging: 'als bedoeld in artikel 2.1' is daarom feitelijk overbodig en schept geen onnodige verwarring. Het is duidelijk dat het concurrentiebeding ziet op de werkzaamheden die werknemer laatstelijk heeft verricht en het moet ook voor werknemer voldoende duidelijk zijn dat het beding is gerelateerd aan zijn laatstelijk verrichte werkzaamheden. Met de laatste zin van artikel 1.1. van het concurrentiebeding heeft Eneco een duidelijke beperking aangebracht in de werkingssfeer van het concurrentiebeding, in die zin dat het beding wordt beperkt tot vergelijkbare werkzaamheden elders. De kantonrechter oordeelt voorshands dat de voorgenomen werkzaamheden niet vergelijkbaar zijn met de werkzaamheden die werknemer laatstelijk heeft verricht bij Eneco, zodat de beoogde activiteiten van werknemer naar zijn voorlopig oordeel niet in strijd komen met het beding. De vorderingen worden afgewezen.