Naar boven ↑

Rechtspraak

Einde van rechtswege nu werknemer niet is geslaagd in het bewijs dat hij tijdens de doorbrekeing van de ketenregeling feitelijk arbeid heeft verricht tegen beloning

Werknemer is in mei 2000 in dienst getreden van werkgever als keukenhulp op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De arbeidsovereenkomst is meermalen verlengd. Tussen 1 september 2002 tot 15 februari 2003 heeft werknemer geen werkzaamheden tegen betaling verricht. Nadien is weer een aantal tijdelijke contracten gesloten. De laatste overeenkomst met als einddatum 28 juni 2006 is niet verlengd. Werknemer heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 7:668a BW inmiddels sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Daartoe stelt hij dat de keten van artikel 7:668a BW niet is doorbroken in de periode september 2002 tot februari 2003 dan wel 1 september 2003 tot 29 december 2003, omdat hij toen feitelijk wel arbeid heeft verricht tegen beloning, doch dat hiervan geen schriftelijke overeenkomst is opgesteld.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Op grond van de in het geding gebrachte stukken, getuigenverklaringen en de stellingen van partijen, acht de kantonrechter werknemer niet geslaagd in het bewijs dat hij – al dan niet illegaal – tijdens een van de doorbrekingstermijnen toch een arbeidsovereenkomst met werkgever heeft gehad. Derhalve eindigde de arbeidsovereenkomst van rechtswege per eind juni 2006. Volgt afwijzing vordering werknemer.