Rechtspraak
In geschil is de vraag of onderscheid mag worden gemaakt tussen georganiseerden en niet-georganiseerden op basis van arbeidsvoorwaarden. Werkgever, de Curaçaose Dok Maatschappij, heeft met Petroleum Werkers Federatie van Curaçao een CAO gesloten. Vakbondsleden worden financieel bevoordeeld ten opzichte van niet-vakbondsleden. De werknemers (niet-leden) hebben betoogd dat de bevoordeling van vakbondsleden in strijd is met het algemeen erkende rechtsbeginsel dat gelijke arbeid in gelijke omstandigheden op gelijke wijze moet worden beloond, tenzij een objectieve rechtvaardigingsgrond een ongelijke beloning toelaat. Primair wensen zij echter geen toepassing van het toetsingskader gegeven in HR 30 januari 2004, NJ 2008, 536, Parallel Entry v. KLM, waarbij het gaat om de eisen van goed werkgeverschap en beslissend is of de bevoordeling van vakbondsleden onaanvaardbaar is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. De werknemers dringen aan op een rechtstreekse toetsing aan artikel 26 Internationaal Verdrag in zake burgerrechten en politieke rechten (waaraan inmiddels kan worden toegevoegd: artikel 1 Protocol nr. 12 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden), zoals is geschied ten aanzien van een onderscheid op grond van leeftijd in HR 8 oktober 2004, NJ 2005, 117, Van Pelt v. Martinair. Kortom, zij beroepen zich op directe discriminatie naar het al dan niet lid zijn van de vakbond. Voorts eisen zij inzicht in het inschalingssysteem van werkgever op grond van het goed werkgeverschap.
Het Gemeenschappelijke Hof oordeelt als volgt. Anders dan het Gerecht in Eerste Aanleg ziet het Hof geen reden om artikel 26 IVBPR niet direct toe te passen. Het onderscheid moet derhalve een legitiem doel dienen alsmede passend en noodzakelijk zijn. Van belang is dat het hier gaat om een bevoordeling en niet een benadeling van vakbondsleden. Artikel 14 Landsverordening collectieve arbeidsovereenkomst staat een bevoordeling bij collectieve arbeidsovereenkomst toe; en het ILO-verdrag C98 (Right to Organise and Collective Bargaining Convention, 1949), waarbij de Nederlandse Antillen overigens nog niet is aangesloten, betreft ‘anti-union discrimination’ en bestrijdt maatregelen strekkende ‘to … prejudice a worker by reason of Union membership or because of participation in Union activities’. Anderzijds speelt de negatieve component van de verenigingsvrijheid mee (de vrijheid om juist geen lid te worden van een vakbond) die volgens het Europese Hof voor de rechten van de mens mede besloten ligt in artikel 11 EVRM (laatstelijk EHRM 11 januari 2006, NJ 2007, 159, Sørensen and Rasmussen v. Denmark). De financiële prikkels verbonden aan het vakbondslidmaatschap kunnen zo groot zijn dat er in feite geen vrijheid meer bestaat om van het lidmaatschap af te zien. De bevoordeling kan worden gezien als erkenning van de werkgever belang te hebben bij een georganiseerd overleg. Voorts kan zodoende het 'free-riders' probleem worden opgelost. Derhalve is sprake van een legitiem doel. Of in casu de bevoordeling ook proportioneel is, dient te worden onderzocht. Vgl. eerder de Hof-uitspraken van 19 oktober 1971, PWFC v. Lingstijling en Shell, gepubliceerd in Justicia 1971, p. 100 e.v. en van 25 september 1990, AR 409/89 - H. 141/90 (vonnis no. 216), Wederfoort v. Sehos. Een bevoordeling van ruim 6% terwijl contributie jaarlijks slechts 1% kost, kan disproportioneel zijn.
Met betrekking tot de tweede vordering overweegt het Hof dat in casu toetsing aan het goed werkgeverschap, de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:248 BW impliceert. De werkgever heeft deze verplichting niet geschonden.
Volgt aanhouding om Petroleum Werkers Federatie van Curaçao als belanghebbende in het geding te betrekken.