Rechtspraak
Werknemer is op 29 november 2005 in dienst getreden van de rechtsvoorganger van De Rijke, in de functie van chauffeur. Op 17 juli 2007 is werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden met zijn vrachtwagen in botsing gekomen met een viaduct, omdat de vrachtwagen te hoog geladen was. Hierdoor is schade ontstaan aan de machines, het viaduct en aan een passerende vrachtwagen. Aan werknemer is een boete opgelegd van € 750,= wegens hinder/gevaar op de weg. Thans vordert werknemer betaling van dit bedrag van De Rijke. Volgens werknemer heeft De Rijke hem namelijk een verkeerde trailer ter beschikking gesteld (een hooglader in plaats van een dieplader). De Rijke beroept zich op het arrest TPG/Abvakabo (Hoge Raad van 13 juni 2008, JAR 2008/185) en stelt dat hij niet aansprakelijk is van boetes van de werknemer.
De kantonrechter oordeelt als volgt. In de onderhavige zaak is de boete aan de werknemer opgelegd. Deze door de werknemer geleden schade is noch als schade van de werkgever, noch van een derde waarvoor de werkgever aansprakelijk is aan te merken. Artikel 7:661 BW biedt daarom naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter onvoldoende grondslag voor een vordering als door werknemer ingesteld. De kantonrechter acht wel de mogelijkheid aanwezig dat de vordering op artikel 7:658 lid 2 BW wordt gebaseerd, nu dit artikel de situatie van door de werknemer geleden schade betreft. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich over de toepasselijkheid van deze rechtsgrond uit te laten. Daarbij is tevens van belang hoe deze bepaling, die de tegenhanger is van artikel 7:661 BW, uitgelegd moet worden in het licht van het eerder genoemde arrest over de toepasselijkheid van artikel 7:661 BW bij verkeersboetes. Verder wordt partijen verzocht in te gaan op artikel 7:611 als mogelijke grondslag.
Volgt aanhouding van de zaak (zie eindvonnis AR 2009-885).