Rechtspraak
Werknemer is in 1990 in dienst getreden van Zeelandia. Op 3 oktober 2000 is werknemer een ongeval overkomen in de laadruimte van Hellema, een klant van Zeelandia. Nadat werknemer zijn vrachtwagen in de laadkuil had geparkeerd, heeft hij zijn voet verzwikt door een ongelijkheid in de laadkuil (een verzakking van 8 cm). Werknemer stelt dat Zeelandia haar zorgplicht heeft geschonden wegens de gebrekkige opstal van haar klanten alsmede vanwege het niet adequaat handelen nadat de schade was veroorzaakt. Ook Hellema wordt aansprakelijk gesteld op grond van artikel 7:658 lid 4 en 6:170 BW.
Het hof oordeelt als volgt. De zorgplicht van de werkgever houdt nauw verband met zijn zeggenschap over de werkplek en zijn bevoegdheid zijn werknemer aanwijzingen te geven terzake van de (wijze van) uitoefening van diens werkzaamheden. Niettemin is de zorgplicht van de werkgever niet beperkt tot de arbeidsplaats (zie HR 19 oktober 2001, NJ 2001, 663 en HR 12 december 2008, LJN: BD3129). Het hof acht daarbij in de eerste plaats van belang dat gesteld noch gebleken is dat Zeelandia zeggenschap had over de inrichting van de laadkuil bij Hellema en de daarmee samenhangende veiligheid. Van Zeelandia mocht redelijkerwijs niet worden verlangd dat zij (1) al dan niet contractueel van Hellema zou eisen en/of (2) bij Hellema zou verifiëren dat de laadkuil volkomen vlak en veilig was. Voor het aannemen van dergelijke vergaande verplichtingen is onvoldoende gesteld. Een concrete aanleiding om die verplichtingen aan te nemen is niet gebleken. Zo is gesteld noch gebleken dat Zeelandia bekend was met een voor de veiligheid relevant hoogteverschil. Van belang is voorts dat Zeelandia onweersproken heeft gesteld dat het ontstaan van enige verzakking, door het gebruik van de laadkuil door zwaar vrachtverkeer, onvermijdelijk is. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat Zeelandia geen zorgplicht heeft geschonden op het punt van de inrichting van de laadkuil en de daarmee samenhangende veiligheid. Evenmin heeft Zeelandia haar zorgplicht geschonden door werknemer niet onmiddellijk bij Hellema op te halen of aldaar (medische) hulp in te schakelen.
De stelling dat werknemer bij het ongeval net uit de vrachtwagen was gestapt en er daarom aanleiding is om de rechtsregel, dat verkeersongevallen altijd leiden tot werkgeversaansprakelijkheid, naar analogie van toepassing te verklaren, wordt verworpen. Schending van de zorgplicht bij deelname aan het wegverkeer is niet aan de orde. Voorzover werknemer beoogt Zeelandia met die stelling op grond van artikel 7:611 BW aansprakelijk te houden, wordt dit eveneens verworpen. Naar het oordeel van het hof nam werknemer ten tijde van het ongeval niet deel aan het verkeer. Het ongeval vond plaats op het bedrijfsterrein van Hellema waar wordt geladen en gelost, alwaar werknemer niet is blootgesteld aan de bijzondere gevaren die aan de deelneming van het wegverkeer zijn verbonden. Het feit dat werknemer net uit de vrachtwagen was gestapt is geen aanleiding anders te oordelen.
Wel acht het hof sprake van artikel 6:174 BW. Een verzakking van 8 cm is naar het oordeel van het hof in ieder geval een voor de veiligheid relevante mate van verzakking. Niet in het geding is dat er door onder meer vrachtwagenchauffeurs in de laadkuil wordt gelopen. Deze personen dienen er rekening mee te houden dat de laadkuil, vanwege het gebruik van zwaar vrachtverkeer, kleine oneffenheden heeft. Echter, op een verdergaande verzakking van - bijvoorbeeld - 8 cm behoeft men niet bedacht te zijn. Indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat werknemer zich heeft verstapt in een voor de veiligheid van personen relevante verzakking, is er in beginsel aansprakelijkheid van Hellema op grond van artikel 6:174 lid 1 BW. Werknemer wordt in staat gesteld te bewijzen dat inderdaad sprake is geweest van een verzakking van ruim 8 centimeter.
Volgt aanhouding van de zaak.