Naar boven ↑

Rechtspraak

appellant/Stichting Pensioenfonds Medisch Specialisten
Gerechtshof Amsterdam, 7 juli 2009
ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4853

appellant/Stichting Pensioenfonds Medisch Specialisten

Pensioenfonds handelt niet onrechtmatig door onderscheid te maken tussen oud-VVAA-deelnemers en deelnemers in eigen beheer

Appellant (medisch specialist) heeft gedurende de periode 1988 tot 1998 zijn pensioen ondergebracht bij VVAA. Daarvoor en daarna heeft appellant zijn pensioen bij het Pensioenfonds ondergebracht. Vanwege een terugval in de dekkingsgraad heeft het Pensioenfonds bericht dat oud-VVAA-deelnemers zullen worden gekort op de winstdeling met 1%. Appellant stelt zich op het standpunt dat het Pensioenfonds onrechtmatige handelt wegens ongelijke behandeling.

Het hof oordeelt als volgt. Aan appellant kan worden toegegeven dat, indien het tot een winstdeling komt, hem een (potentieel) voordeel wordt onthouden in de vorm van 1% van die winstdeling. Naar het oordeel van het hof is dit echter niet onrechtmatig. Het Pensioenfonds heeft immers - niet, althans onvoldoende bestreden - aangevoerd:

(1) dat de deelnemers in eigen beheer, in tegenstelling tot de oud-VVAA-deelnemers, voldoende buffer hadden opgebouwd om een verval in dekkingsgraad te kunnen opvangen;

(2) dat de dekkingsgraad van het Pensioenfonds als geheel steeds ruim boven de 100% is geweest, zodat het normpensioen van appellant, dat was gegarandeerd (te vermeerderen met een jaarlijkse indexering van 3%), niet in gevaar zou komen;

(3i) dat het verschil in dekkingsgraden tussen de deelnemers in eigen beheer en de oud-VVAA-deelnemers, uitsluitend werd gehanteerd ten behoeve van aanspraken op de winstdeling;

(4) dat er geen (wettelijke) verplichting op het Pensioenfonds rust, om enkel ter wille van de toekomstige aanspraken op winstdeling, een dekkingsgraad van 100% aan te houden;

(5) dat het Pensioenfonds de dekkingsgraad van de oud-VVAA deelnemers ter wille van de winstdeling uit de collectieve middelen heeft hersteld tot 100%;

(6) dat, indien het Pensioenfonds ervoor zou hebben gekozen de dekkingsgraad voor de oud-VVAA-deelnemers niet aan te vullen, dit zou hebben betekend dat die deelnemers, waaronder appellant, voorlopig geen uitzicht meer zouden hebben gehad op een toekomstige winstdeling en dat met het herstel van de dekkingsgraad een perspectief op winstdeling in de toekomst is hersteld.

Op basis van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat de oud-VVAA-deelnemers ten gevolge van het herstel van de dekkingsgraad uit algemene middelen, een voordeel zouden krijgen, waar ze zonder het herstel van de dekkingsgraad geen recht op zouden hebben. Nu de oud-VVAA niet of nauwelijks hebben bijgedragen aan de collectieve middelen waarmee de dekkingsgraad is hersteld, acht het hof het verschil in onderscheid niet ongerechtvaardigd dan wel onrechtmatig. Appellant stelt nog dat artikel 69 Wet Verplichte Beroepspensioenregeling juncto artikel 58 van de Pensioenwet, dan wel de artikelen 105 lid 2 en 119 Wet Verplichte Beroepspensioenregelingen, alsmede artikel 123 Pensioenwet, aan het door het Pensioenfonds gemaakte onderscheid in de weg staan . De kantonrechter heeft in dat verband geoordeeld dat in die artikelen geen steun kan worden gevonden voor het oordeel dat het in het onderhavige geval niet is toegestaan om een - zoals het hof hiervoor heeft geoordeeld - gerechtvaardigd onderscheid te maken. Het hof sluit zich aan bij dit oordeel van de kantonrechter en de daarvoor gegeven gronden.

Volgt bekrachtiging van het vonnis van de kantonrechter.

  • Wetsartikelen: 69 Wet Verplichte Beroepspensioenregeling, 58 Pensioenwet en 6:162 BW
  • Onderwerpen: Pensioen
  • Trefwoorden: pensioen, ongelijke behandeling deelnemers en rechtvaardigingsgrond