Rechtspraak
Met en Co/werknemer
Werknemer is als taxichauffeur in dienst van Met en Co. Vanaf 2006 is werknemer arbeidsongeschikt. In 2008 is aan Met en Co een loonsanctie opgelegd wegens het onvoldoende verrichten van re-integratieinspanningen. In oktober 2008 heeft Met en Co de loondoorbetaling gestaakt. Bij vonnis van de kantonrechter is Met en Co veroordeeld tot doorbetaling van het loon tot einde loonsanctie. Werknemer heeft zich op het standpunt gesteld dat in dit vonnis een kennelijke fout is ingeslopen door Met en Co enkel te veroordelen tot doorbetaling van maximaal 15 uur overwerk per maand, in plaats van per week en een overwerkvergoedingspercentage van 120% in plaats van 150% in het vonnis op te nemen. De kantonrechter heeft deze fout hersteld. Tegen dit oordeel keert Met en Co zich in hoger beroep, stellende dat geen sprake is van een kennelijke fout.
Het hof oordeelt als volgt. Uitgangspunt is te dezer zake dat ingevolge artikel 31 lid 4 Rv tegen een verbetering geen voorziening open staat. Dit betekent dat Met en Co in beginsel niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. Met en Co heeft echter in haar eerste grief aangevoerd dat de kantonrechter buiten het toepassingsgebied van artikel 31 Rv is getreden omdat in dit geval, kort gezegd, geen sprake is van een kennelijke fout en evenmin van een fout die zich voor eenvoudig herstel leent als bedoeld in het eerste lid van artikel 31 Rv. Daarmee doet Met en Co – zo begrijpt het hof – een beroep op de zogenoemde doorbraak-jurisprudentie (ingezet met HR 29 maart 1985, NJ 1986, 242) dat, indien terecht gedaan, doorbreking van de in artikel 31 lid 4 Rv neergelegde rechtsmiddelenuitsluiting kan rechtvaardigen. Het hof kan Met en Co evenwel niet in dit betoog volgen, daar ook Met en Co op de hoogte waren van de in de CAO opgenomen bepalingen. Met en Co hadden daarom kunnen weten dat het in het vonnis genoemde bedrag, onjuist was.
Volgt bekrachtiging vonnis van de kantonrechter.