Rechtspraak
werknemer/werkgever
Werknemer is in 2007 in dienst getreden van werkgever in de functie van COBOL-programmeur. In de arbeidsovereenkomst is een all-in uurloon van € 55,00 overeengekomen. Daarin zit tevens een vergoeding voor vakantiedagen. Op 21 maart 2008 is de arbeidsovereenkomst van werknemer beëindigd. Thans vordert werknemer achterstallig loon en uitbetaling van vakantiedagen.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Hoewel werkgever stelt dat een salaris inclusief een vergoeding voor vakantiedagen in de IT-branche gebruikelijk is, is evident dat een dergelijke afspraak in strijd komt met het bepaalde in artikel 7:640 BW. Dat betreft een dwingendrechtelijke bepaling, waarvan, op grond van het bepaalde in artikel 7:645 BW, niet ten nadele van de werknemer kan worden afgeweken. Ook in Europees verband kan worden vastgesteld dat er - als het gaat om het wettelijk minimum aan vakantiedagen - een afkoopverbod geldt; zie artikel 7 lid 2 van de Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB L 299, blz. 9). Het Hof van Justitie EG heeft op 6 april 2006 (JAR 2006, 102) nog bevestigd dat de minimumperiode van de jaarlijkse vakantie met behoud van loon niet door een financiële vergoeding kan worden vervangen, behalve in het geval van beëindiging van het dienstverband. Het all-in salaris is derhalve vernietigbaar. Nu werknemer een beroep op de vernietigbaarheid heeft gedaan, is het beding met terugwerkende kracht komen te vervallen. Dit brengt echter met zich - anders dan werknemer betoogt - dat werkgever onverschuldigd heeft betaald. Bij nacalculatie blijkt dat werkgever meer vakantievergoeding heeft betaald, dan werknemer recht op heeft. De vordering van werknemer faalt. Wel maakt werknemer aanspraak op niet-betaalde overuren.