Naar boven ↑

Rechtspraak

Stichting Onderwijsadviescentrum Twente/ABP-fonds en VUT-fonds overheidspersoneel
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 12 januari 2010
ECLI:NL:GHSHE:2010:BK9397

Stichting Onderwijsadviescentrum Twente/ABP-fonds en VUT-fonds overheidspersoneel

Ontslag van zeven werknemers leidt tot groepsgewijze beëindiging deelneming ABP-fonds en verschuldigheid exit-vergoeding

Het Onderwijs adviescentrum Twente (hierna: OAC) is de rechtsopvolger van het openbaar lichaam Drienerwoold. De medewerkers van Drienerwoold waren aangesteld als ambtenaar en zijn per 1 augustus 2003 op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden van OAC. De werknemers van OAC nemen verplicht deel in de pensioenregeling, uitgevoerd door ABP, en in de VUT-FPU regeling, uitgevoerd door het VUT-fonds. Met ingang van 1 februari 2004 hebben zeven werknemers van OAC ontslag genomen bij OAC en zijn in dienst getreden bij de besloten vennootschap DICT. Er waren toen nog 75 werknemer werkzaam voor OAC. Het ABP heeft zich op het standpunt gesteld dat het vertrek van de zeven werknemers van OAC is aan te merken als een groepsgewijze beëindiging van de deelneming in het fonds zodat OAC een vergoeding dient te betalen. Het VUT-fonds stelt zich op het standpunt dat met het vertrek van de werknemers sprake is van een vermindering van arbeidsvolume, dat eveneens vergoed dient te worden. OAC heeft een verklaring voor recht gevorderd dat hij geen vergoedingen verschuldigd is aan het ABP of het VUT-fonds. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen.

Het hof oordeelt als volgt. De eerste stelling van OAC dat eerst sprake is van een groepsgewijze beëindiging van de deelneming in het ABP-fonds indien een 'grote groep' werknemers, en dus niet slechts zeven, ontslag neemt, faalt. Het feit dat in artikel 4, lid 6 laatste zin statuten ABP expliciet is opgenomen dat de deelneming van een gedeelte van de werknemers van het lichaam 'groepsgewijs' wordt beëindigd, brengt niet mee dat deze zin alleen van toepassing is indien 'grote groepen' werknemers uittreden. Ook het woord 'groepsgewijs' brengt dat op zich niet mee. Het betoog van OAC met betrekking tot de interpretatie van de statuten ABP biedt evenmin grond om te concluderen dat bedoelde zin aldus moet worden uitgelegd dat deze alleen ziet op uittreding van grote groepen werknemers. De omstandigheid dat de financiële positie van het fonds als gevolg van de uittreding van een kleine groep werknemers slechts beperkt wordt aangetast, kan weliswaar aanleiding geven om het in rekening brengen van een exit-som in zo’n geval achterwege te laten, maar biedt geen grondslag om aan te nemen dat in zo’n geval ABP niet bevoegd zou zijn een exit-som op te leggen, nu artikel 4 lid 6 statuten ABP geen aanknopingspunten biedt voor die (beperkte) uitleg.

Met betrekking tot het VUT-fonds stelt OAC dat het vertrek van zeven werknemers een vermindering van het personeelsbestand van maximaal 10% heeft opgeleverd. Er kan in redelijkheid geen sprake zijn van ‘ophouden te bestaan’ zoals 5 van de VUT-Regeling vereist. De fondsen verweren zich met de stelling dat de werkzaamheden volledig zijn uitbesteed en met betrekking tot die werkzaamheden dus wel degelijk sprake is van een ophouden te bestaan. Het hof oordeelt dat deze grief slaagt. De fondsen hebben in het geheel niet onderbouwd waarom in dit geval sprake zou moeten zijn van een situatie welke vergelijkbaar is het met het ophouden te bestaan van de werkgever.

  • Wetsartikelen: 4 lid 6 Statuten ABP en 5 jo. 2 van de Wet Kaderregeling VUT overheidspersoneel dd. 15 december 1997
  • Onderwerpen: Pensioen
  • Trefwoorden: pensioenfonds, uitleg statuten, exit-som, groepsgewijze beëindiging en arbeidsvolume