Naar boven ↑

Rechtspraak

Huizing : De Grooth Accountants/werknemer
Rechtbank Gelderland (Locatie Arnhem), 2 december 2009
ECLI:NL:RBARN:2009:BK9741

Huizing : De Grooth Accountants/werknemer

Overtreding concurrentiebeding. Uitleg volgens Haviltex. Geen belang bij vordering dwangsom naast contractuele boete. Matiging

Werknemer is op 26 oktober 1992 in dienst getreden van Huizing : De Grooth als accountant. Op 26 februari 2000 hebben deze partijen een nieuwe arbeidsovereenkomst getekend waarin tevens een concurrentiebeding staat opgenomen welke hem verbiedt om gedurdende drie jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst binnen een straal van 50 km concurrerende werkzaamheden te verrichten. Op overtreding van dit beding staan forse boetes. In 2007 hebben partijen het concurrentiebeding op onderdelen aangepast in het kader van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst door werknemer. Werknemer heeft vervolgens een eigen onderneming opgericht. Thans vordert Huizing onder meer veroordeling tot betaling van de contractuele boetes wegens overtreding van het concurrentiebeding alsmede een verbod tot verdere schending van het concurrentiebeding op straffe van een dwangsom.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Voor elk van de verwijten van Huizing c.s. geldt dat het aankomt op een uitleg van de betekenis en reikwijdte van verboden die zijn opgenomen in de overeenkomst. De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld kan volgens de Haviltexnorm niet alleen worden beantwoord op grond van een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract. 'Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten' (NJ 1981, 635 en zie ook NJ 2007, 575 (Du Pont/Meijer). De kantonrechter kent in dit verband ook betekenis toe aan het feit dat het hier gaat om twee professionele partijen die zich bij de totstandkoming van de overeenkomt hebben voorzien van deskundige bijstand en waarvan dus aangenomen moet worden dat zij zich volledige rekenschap hebben gegeven van de betekenis en gevolgen van hun afspraken en hebben toegezien op de juiste vastlegging daarvan. Op basis van de feiten stelt de kantonrechter vast dat werknemer in ieder geval een aantal subonderdelen van het concurrentiebeding heeft overtreden zodat de contractuele boetes verschuldigd zijn.

Met betrekking tot het verweer van werknemer dat de boetes aanzienlijk moeten worden gematigd, oordeelt de rechter als volgt. Bij het gebruik van de bevoegdheid om de contractueel tussen partijen overeengekomen boete op de voet van artikel 6:94 BW te matigen dient de rechter terughoudend te werk te gaan. De afspraken die partijen hebben gemaakt over de boete dienen hen immers te binden. De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval echter aanleiding om de boete aanzienlijk te matigen. Tot die omstandigheden rekent zij niet de goede trouw van werknemer zoals hij het zelf duidt. De verkeerde inschatting die werknemer heeft gemaakt, dient voor zijn rekening te komen. De kantonrechter acht wel van belang dat de overtredingen zoals die hebben plaatsgevonden, beperkt van omvang en van effect waren. De kantonrechter matigt de boete voor de schending van het concurrentiebeding tot € 113.500, het initiële bedrag dat partijen hebben gesteld op overtreding van het verbod van dit artikel.

Met betrekking tot de gevorderde dwangsom, oordeelt de rechter dat wat er ook zij van de mogelijkheid om een dwangsom te verbinden aan overtreding van een contractueel beding waarop ook reeds een contractuele boete is gesteld, hij de gevorderde dwangsom zal afwijzen nu niet valt in te zien welk belang Huizing c.s. daarbij heeft. Het enkele feit dat sprake is geweest van overtreding van een van de verbodsbepalingen en daarmee van het verbeuren van een boete, leidt niet tot de conclusie dat Huizing c.s. voldoende belang heeft bij de gevorderde dwangsom.